
Dat literatuur en religie in het begin van alle beschavingen samenvallen komt door de boodschappenjongens. Als hele of halve goden zijn ze over de tong gegaan, totdat hun verhaal opgetekend werd door veelal anonieme schrijvers op basis van losse teksten. Het epos van Gilgamesj is daar een schitterend voorbeeld van. Dit heldendicht berust op losse verhalen rond diverse figuren die in het begin van het 2e millennium v. Chr. aan elkaar door werden verteld en los van elkaar werden opgetekend, waarin over ‘Bilgames’ werd gesproken en zijn alter ego Enkidoe. Men vermoedt dat de schrijvers kopieën van teksten uit de periode van de laatste opleving van Sumer hebben gebruikt, ongeveer 2112 – 2000 v. Chr. Ook is de 2e helft van een ander epos “Bilgames, Enkidoe en de onderwereld” er enkele eeuwen later aan toegevoegd.
De verhalencyclus bestond in de 18e eeuw v. Chr. al als een samenhangend epos op 5 tot 8 kleitabletten en omvatte 2000 verzen met als titel “Sjoetoer eli sjarri” (hoog rijst hij op boven alle koningen). Rond 1200 v.Chr. volgde er een eindredactie en kreeg het de titel “Sja nagba inoeroe” (hij die alles gezien heeft). Het verhaal van de grote vloed zou pas tijdens deze laatste redactie aan het epos zijn toegevoegd. Er bestaan oudere verhalen over de vloed in het Sumerisch en oud-Babylonisch van circa 2800 v.Chr., twee eeuwen voor Gilgamesj, zoals in het Atrahasis- epos. Dit oeroud Babylonisch epos verhaalt net als de Bijbel over de zondvloed en begint met een vers over goden die het zware werk doen en hoe dat leidt tot de schepping van mensen voor het dragen van hun lasten.
Oer-werkgeverschap
Toen de Goden het werk deden
en in de plaats van de mensen
de lasten droegen, ontstonden wensen
als konden we maar arbeiders kneden
Aan de hogere goden, de Annunki
die de mindere, de Igigi, toen al
het werk lieten doen, stelde Enki,
de god van de onderaardse waterval,
voor om mensen in te zetten
en schiep met moedergodin Mami
het voetvolk bekend van hun latere petten
tot Enlil, de god van de aarde, de hardere herrie
niet langer verdroeg van het gepeupel
en een zondvloed stuurde volgens hun gereutel.
Het universum is in het vaak opnieuw geredigeerde verhaal verdeeld over de god Anum die de hemel bestiert, de god Enlil die de aarde regeert en Enki de god van het onderaardse water. De vrome arbeider Atrahasis zou een rieten ark hebben gebouwd, zodat hij, zijn familie en enkele dieren de zondvloed overleefden.
Wat geschreven staat, is veel later heilig verklaard. Toen men het schrift ging lezen op zoek naar informatie voor het leven voor en na de dood. Dat kan algemene wijsheden betreffen als ook instructies over hoe je leven moet, maar vooral de kennis aan wat waar is; waar je ziel door wordt aangesproken, de boodschappen van de goden. Deze werden ontvangen door half-mythische, half-historische figuren zoals Gilgamesj en pas eeuwen later vastgelegd.
De teksten gaven de mensen een voor hen uitgepuzzelde blik op het verleden, het heden en de toekomst. Het lezen deed de werkelijkheid opnieuw geboren worden, zoals dat bij een goed boek altijd het geval is. Al vrij vroeg in de beschaving van de wereld nam het boek je mee zoals muziek dat met je kan doen, waardoor de geest zo op drift kan raken dat we spreken van piekervaringen.
Geluksmomenten, waarin je het gevoel hebt dat alles helder is, een geheel is en dat niets meer voor je bedekt is.
Vaak is zo’n heilige schrift van oorsprong poëzie, waardoor zowel de overdracht als de leeservaring dusdanig wordt versterkt dat de piekervaring langdurig wordt. Men is veranderd door het boek, bekeerd tot de boodschap, waar men geen genoeg van kan krijgen om deze steeds te herhalen, binnensmonds dan wel luidkeels. De piek zelf wordt als een hogere bewustzijnsstoestand ervaren, vanwege een extatische belevenis waarbij men zich een voelt met de wereld, in harmonie met de natuur en verbonden met een hogere werkelijkheid. De mystieke aard van deze ervaringen wordt vaak in het boek zelf verwoord door de hoofdfiguren, maar zijn nauwelijks door de aangeraakten in eigen woorden uit te drukken.
Hoewel de hedendaagse psychologie ze tot een natuurlijk verschijnsel herleidt, zijn het van oorsprong religieuze ervaringen. Men kan ze terugvoeren op de gevoelens van zelfverwerkelijking van uitzonderlijke profeten en zieners, die in alle bekende “hogere religies” de dienst uitmaken. Zij waren de eersten die euforisch waren over hun inzichten, intens geluk en welbevinden ervaarden bij wat ze meenden aan te raken of door aangeraakt te zijn. Emoties die gepaard gingen met de sensatie van een transcendente eenheid in de werkelijkheid, welke kennis aan een hogere waarheid teweegbracht zonder daar meteen een kopie van te kunnen geven. Niet de rede van een daadwerkelijk waargenomen ander Zijn vervulde hen, maar het gevoel de gehele wereld vanuit een totaal ander en veel ontzagwekkender perspectief te mogen zien dan ooit. Het zijn plotselinge ervaringen, zoals de (h)eureca, die verwekt worden door diepe meditatie of die zich door intense gevoelens van liefde manifesteren dan wel door de beleving van diepe aanrakingen door kunst of muziek of de overweldigende schoonheid van de naakte of juist de aangeklede natuur.
Voor dergelijke ervaringen kunnen taal en teken profaan zijn, zoals de eerste tekeningen die vrouwenfiguren en gestalten van dieren laten zien. Zonder dergelijke bekraste stenen, bomen en papier hadden we echter geen enkele code. Was het niet mogelijk te reconstrueren hoe we geworden zijn, toen ons DNA de trekken van een mens kreeg. Het DNA, de enige code buiten het boek dat de waarheid bevat, laat zich nog niet lezen als geschiedenis. Het zal net als ons brein een denkkader nodig hebben om als graal begrepen te worden, een interface om goden te verstaan.
Interface
Men zegt dat wij
slechts ons brein zijn
en dat de wereld ons pijn
doet via een chemische brei
in de grijze massa die het
innerlijk behang bedekt met
de kleurstellingen in het palet
zoals ’n diamantair ’n juweel zet.
De ambacht van de mens als soort
om van het leven iets te maken
gaf ons van binnen kaken
voor het kauwen op het woord
dat ons pas voedt als een Nabu het verklaart,
het hemels gezicht dat tussen mens en god staart.
*)
Nabu, die als de planeet Mercurius in het heelal vertegenwoordigd wordt, was een boodschappergod; een aartsengel avant la lettre. Hij bemiddelde zoals Hermes, de zoon van oppergod Zeus en de bergnimf Maia, tussen mens en god en bezorgde de boodschappen van de goden bij de mensen op aarde. In die hoedanigheid was hij tevens de god van het schrift.
Zijn naam klinkt in het Hebreeuwse woord ‘nabi’ door, wat zoveel betekent als ‘profeet’, ‘waarzegger’, ‘ziener’ en ook verwijst naar ‘boodschappergod’, die in alle godsdiensten voorkomt als degene waar god tegen heeft gesproken. Die titel keert ook terug bij de benoeming van de islamitische profeet met An-Nabi.
Naast de hierboven afgebeelde Nabu en Hermes staat Gilgamesj, die in zijn Babylonisch epos Enkidoe wanhopig vraagt wat de goden in zijn dromen aan boodschappen willen doorgeven. Allen kosmologisch aanwezig in dezelfde tijd, maar op een andere plaats op aarde al was deze dicht in elkaars buurt.
(wordt vervolgd)