Archief voor de ‘Het evangelie van Sirius’ Categorie


strandwaterval
 
giomem 7
 
Het is pas in 1970 dat Sirius besluit om naar de studentenpsycholoog te gaan. Hij is totaal de weg kwijt. Nachtenlang heeft hij niet geslapen. Hij heeft teveel pannetjes op het vuur gezet en dreigt net als een jaar geleden de pijp aan Maarten te geven. Toen voelde hij zich ook zo schuldig en vol zelfhaat, omdat hij van alles had beloofd en niets had waargemaakt. Het is altijd teveel wat hij wil. Teveel voor een eenling en te hoog gegrepen voor een mens. In de nog geen twee jaar dat hij in Leiden woont heeft hij zes verschillende loopbanen gestart, van schrijver tot metaalbewerker.

Het liefst zou hij schrijver worden, dichter en journalist, maar ook uitgever, recensent en hoogleraar Letterkunde. Naast het liedboek, dat hij in 1962 al begonnen was met een dagboekje, is hij niet verder gekomen dan enkele gedichten, wat korte verhalen en een literaire correspondentie met een dispuutgenoot van SSRL, waar hij een blauwe maandag lid van was. Samen met hem, Ies van Wijk en nog enkele verdwaalden bij deze vereniging voor reformatorische studenten heeft hij er cabaretvoorstellingen gemaakt. Even is er gedacht aan een heuse cabaretgroep. Maar Sirius zag zichzelf niet het podium veroveren. De bloosangst hield hem onder het publiek. Uiteindelijk is hij redacteur geworden van het verenigingsblaadje, dat hem in contact brengt met Paul de Leeuw en via hem met Boudewijn Büch. Zijn schrijversloopbaan wordt er wel niet door gerealiseerd, maar wel zijn verlangen er één te worden.

Naast het schrijverschap ambieert Sirius diverse ambachten en vooral grote initiatieven die enorme evenementen teweeg kunnen brengen. Met de ambachten is het al snel droevig gesteld. Ze berusten voornamelijk op pocherij. Aan een vrouwelijke studente, die een oogje op hem heeft, vertelt hij dat hij prachtige glazen sieraden maakt. In zijn fantasie over haar borsten schotelt hij haar een bevroren waterval voor die vanaf haar schouders zal beginnen. Een schets van een meer gestileerde waterval heeft hij nog wel bewaard, maar niet gedateerd. Eenzelfde lot ondergaat de stoelbibliotheek. Voor zijn benauwde zolderkamertje op de Haarlemmerstraat ontwerpt hij een stoel in een boekenkast met diascherm voor het lezen van teksten op microfilm of -fiches of het doornemen van beeldmateriaal, een bolle lamp met draaibaar lichtvenster als spotje en een ingebouwd koffieapparaat.

Eén van zijn grote iniatieven is ‘Creamatie’. De ChristenStudentenRaad in Leiden heeft wel oren naar zijn plan om in één weekend de dialoog tussen Kerk, Wereld en Wetenschap te starten over Oorlog, Abortus en Dienstplicht in 3 gebouwen met daartussen kunstenroutes: het SSRL-gebouw op de Hoge Woerd, het gebouw van Augustinus aan het Rapenburg en de Koksschool in de Doelenkazerne dan wel het oude Diaconessenziekenhuis aan de Witte Singel, waar de penningmeester van de LSWH woonde. Van zijn plannen heeft hij slechts de aankleding van het SSRL-gebouw op papier gezet. De ingang zou de vorm van een vagina krijgen. Eenmaal binnen wordt men door het onderlichaam van de vrouw gegidst. In de baarmoederhals is de voorlichting gepland over alle fysiek inbrengbare voorbehoedsmiddelen en de mogelijke genotsverhogende ontwerpen en gebruik ervan.

Een mansgat naar de endeldarm geeft toegang tot de anus, waarin voorlichting over sodomie plaats kan vinden als opstapje voor een dubbelzijdige dialoog over anaal geslachtsverkeer als de synthese van homo- en heterosexualiteit. Sirius is van plan daar zijn Kritiek Op De Homosexualiteit prijs te geven. Een proefschrift dat hij nooit heeft afgeschreven en dat stelt dat de Kunst en Wetenschap van Anaal en Oraal Geslachtsverkeer de mens kan bevrijden van al haar sexevoorkeuren en -afkeer. In een brede gang vol eierstokken zal een dansgezelschap zowel de abortus als de genderchirurgie uitbeelden waar kerk, wereld en wetenschap elkaar in vasthouden om niet in die zonden te vervallen. Op de 1e verdieping kan men zich verkleden als uitgetreden priester, dolle mina, leernicht, flikkerlicht, neger, kapitalist, harakrishna, textielarbeider, Vietnamees, Amerikaans soldaat, universitair regent, licht matroos, activist, corpsbal enz. om in een biechtstoel aan orthodoxe priesters en dominees uit te leggen waarom men de leer van de kerk onmenselijk vindt en het geloof liever zelf bepaalt, maar daar wel graag Gods zegen voor krijgt.

Op de hoogste verdieping is een permanente vreetmanifestatie aan de gang voor de Derde Wereld. De maaltijden worden uitgeserveerd door schurftige honden, die volgeschminkt zijn met zweren en allerlei smerige wonden, en bestaan uit de lekkerste gerechten gemengd met pigmenten die de grootst denkbare variatie aan aantrekkelijke en afstotende kleuren weergeven. Men kan smullen van lijkbleke aardappelhoofden vol meeëtende pijnboompitjes, negerzoenen die vastkleven aan lippen, tongen en gehemelten, kaaskoppen vol schimmel(kaas)plekken, Bosche Bollen met alle denkbare kleurverschillen van de zogenaamd donkere huid, die duidelijk maken dat de blanke huid eerder in één kleur (leliewit) weergegeven kan worden dan de zogenaamde zwarte huid, die nergens op de wereld echt zwart is. Zo stikt het van dagelijkse activiteiten die in het gebouw binnenste buiten worden gekeerd om in de binnenwanden ervan leken, wetenschappers en geestelijken uit te nodigen met elkaar het debat aan te gaan over alles wat niet meer geloofwaardig is of juist om (meer) geloof vraagt.

In een laatste schets van een weekend over GOD (Gemeenschap Overheid Democratie) wil hij in de 3 gebouwen 3 nieuwe goden eren: de God van de gemeenschap, een duizendhoofdige pilaarheilige; de God van de maatschappij, een herder met een proppenschieter; en de God van de democratie, een mooiprater waarvan de twee gezichtshelften met elkaar in debat zijn. Hij neemt deze schets mee naar de studentenpsycholoog, die kantoor houdt in het gebouw waar ook de inschrijvingsadministratie van de RUL gehuisvest is.

De psycholoog, die een zenuwtik ontwikkeld heeft in zijn linkeroog, zit op de bovenste verdieping. Sirius neemt de trap en niet de lift. Bij de eerste treden herinnert hij zich dat hij daar vorig jaar nog gezeten heeft bij de bezetting van de RUL samen met zijn arm over zijn eerste vriendje geslagen en dat een fotograaf hen kussend op de foto wilde hebben. Hij had de man toen nog zijn camera willen afnemen. Terecht, maar ook wat overdreven, bedenkt hij zich nu. Hij wilde niet dat zijn familie erop aangekeken zou worden. Maar dat de fotograaf puur om de sensatie het in de krant wilde zetten, dat hoefde natuurlijk niet het geval te zijn geweest.
Op de 2e verdieping schiet hem te binnen dat hij geen lijstje met beroepen heeft meegenomen, waar ze bij het maken van zijn eerste afspraak om hadden gevraagd. Naast schrijver, schilder, danser, filmer, wetenschapper en zanger bedenkt hij zich dat hij ook graag producent zou willen zijn, sekteleider of het liefst architect. De avond ervoor heeft hij nog een prismaatje over japanse bouwkunst doorgenomen. De psycholoog grijpt er meteen naar als hij zijn adviezen formuleert. Voordat dat gebeurt, heeft Sirius eerst een hoogst merkwaardig gesprek.

Op de hoogste verdieping is de ingang van Het Bureau Studentenpsychologen. Hij krijgt eerst een stapel testen in de hand geduwd. Na ze in hoog tempo te hebben afgewerkt, wordt hij in een wachtkamer met een spiegelwand geplaatst. Als hij wat ongedurig wordt en ballorig de tijdschriften verscheurt voor een collage, gaat de spiegelwand open en kan hij direct op het hoofd van het bureau afstappen. Deze zit al knipperend met zijn linkeroog achter zijn stapel testbladen en geeft meteen de stoel aan waar Sirius op welkom is. Hij hoeft maar een half woord te zeggen en de man begint hem een oneindig perspectief te schetsen. Sirius hoeft voor niets bevreesd te zijn. De neuroses zullen vanzelf weggaan. Zijn probleem is dat hij teveel kan. Nog erger, glimlacht de man, is dat ik je geen specifieke adviezen kan geven. Je kunt in principe alles. Je intelligentie is ver boven gemiddeld, maar dat zijn je interesses nog veel meer. Is er echt niets dat je het meeste boeit?

Sirius weet niet hoe hij het heeft. De man wil niets horen over alle vicieuze cirkels die hij meent te moeten doorbreken. Hij lacht hem zelfs uit over zijn onzekerheden met zichzelf. Bijna verwijt hij hem makkelijk te kunnen zeuren als je alles kunt. Sirius probeert nog de recente dood van zijn vader te bespreken, maar daar wil hij niet op in gaan en vraagt opnieuw: wat boeit je het meest? Japanse bouwkunst zegt Sirius plompverloren en vertelt daar enkele details van. Precies, zegt de psycholoog met een knipperlicht als 3e oog, dat zou nog wel het meeste van je enorme capaciteiten aanspreken en ik hoor dat je er al aardig in thuis bent. Blij met de vondst dat Sirius in de wieg is gelegd voor de bouwkunst, staat hij op en geeft hem een hand. Ik hoop je hier pas weer terug te zien als je je eerste gebouw op je naam hebt staan.

Dezelfde dag nog pakt Sirius de trein naar Den Haag. Totaal ontredderd door het beroepskeuzeadvies-van-lik-mijn-vestje van de knipperlichtende psycholoog en compleet in de war van wat hij nu moet kiezen terwijl hij geen cent meer te makken heeft, besluit hij, zoals wel vaker als hij zich niet begrepen voelt, zich te prostitueren. Natuurlijk ook om snel wat geld te scoren en sociaal veilig vreemd te gaan, maar niet minder om zijn waardeloosheidsgevoel bevestigd te krijgen. Voor het eerst gaat hij naar het Haagse Bos en wordt daar meteen opgepikt door de zoon van een ambassadeur uit Afrika. Deze verheerlijkt zijn vangst als een huisgodje. Al vindt Sirius hem eigenlijk te vet om aan te raken, zijn niet te stuiten woordenstroom over how splendid his brown eyes are, his red cheeks, his full crotch etc. stopt meteen als hij zijn mond, met wat hij zo verlangt, vult. Oh God, is het laatste wat hij hoort, en met vijf gele bankbiljetten op zak stapt hij even later de tram in. Het heeft geholpen. Hij moet het gewoon rustiger aandoen.


recht hof
 
de ontvonking van zijn geloof
 
het tribunaal wordt georganiseerd voordat sirius uit logeren gaat bij de christenbroeder van zijn voogd, die zo’n goed contact met de jeugd zou hebben volgens moeder, petrus en oom wim. dat wil zeggen de eerste zitting. ze hebben de zolder ervoor ingericht, die uit vier vlieringen bestaat en om een vide loopt tussen de slaapkamers van alle kinderen behalve petrus, die op de 1e verdieping slaapt, en ze hebben de rollen anders verdeeld. lukas is rechter, want sirius kan toch moeilijk onbevooroordeeld rechtspreken over zaken waarin hij anderen verdenkt van onderdrukking, vrijheidsberoving, valse beschuldigingen, mishandeling en misbruik aan zijn adres. aantasting van de privacy is geschrapt op aandringen van johannes, omdat volgens hem ouders nu eenmaal op hun kinderen moeten passen en er geen recht ontwikkeld is voor het kind om zelf de grens te bepalen van hun kennis aan zijn leven en de wijze van verwerving.
 
sirius begint daar wel zijn aanklacht mee. mij is groot onrecht aangedaan, doet hij oom arends stem na, waar het recht voor ontbreekt om de daders met succes aan te klagen en het deste pijnlijker is voor mij om er gehoor voor te missen. johannes onderbreekt hem meteen. het onrecht dat de aanklager is aangedaan en waar de daders niet volgens de wet om veroordeeld kunnen worden, dient buiten deze zaak te worden gehouden en in een kort geding met de staat beslecht te worden. lukas stampt ter ondersteuning van johannes gelijk met zijn voeten tegen het houten beschot, terwijl sirius meteen overgaat op wat hij wel zijn ouders en verdere familie mag verwijten. hij begint met de deportatie uit gameren en eindigt met de valse beschuldiging van zijn oom.
 
men heeft een kind van 10 jaar tegen het advies van zijn onderwijzer in, zonder enige voorbereiding en gewenning aan zijn culturele transplantatie en zonder enige begeleiding van zijn integratie in de grote stad blootgesteld aan verschrikkingen waar menig christen zijn geloof door zou opgeven, hetgeen hem dan ook nog eens daar bovenop is overkomen. het hoofd van de dr. abraham kuyperschool voor ulo is bereid te getuigen dat dit heeft geleid tot een onnodige onderwijsachterstand, indien gewenst door het hof en van belang voor de rechtsgang. voor deze aanklacht is een dossier samengesteld met alle verklaringen van de schoolarts, de schooladviesdienst, de examencommissie en de buurman, die hem bijles gaf.
 
de rechter wil alleen de verklaring van het hoofd van de ulo horen en sirius draait het bandje af dat hij opgenomen had van het telefoontje van mijnheer de beer om hem met de hoogste cijfers die in de geschiedenis van het ulo zijn behaald persoonlijk te feliciteren. jongeman, bast zijn stem door de rechtzaal, je hebt met 5 tienen en 4 negens bewezen dat je jarenlang onder je niveau hebt moeten leren, dat je dat toch zonder verwaarlozing van je talenten hebt gedaan en dat je ouders zich zouden moeten schamen voor hun verkeerde schoolkeuzen. ja maar, hoort hij zichzelf tegenwerpen, ik heb toch zelf mijn toelatingsexamen voor het lyceum verprutst.. ook dat valt jou niet te verwijten, jongeman, onderbreekt zijn beschermheer hem, je ouders hadden je moeten voorbereiden en je niet moeten laten zakken. alleen omdat zij daar de cursuskosten niet voor wilden betalen, hebben zij ervan afgezien. dat is nu duidelijk een ernstige omissie gebleken.
 
de beer geeft als laatste argument dat sirius ouders hem niet goed verzorgd hebben prijs dat hij voor tekenen een 3 heeft gekregen, omdat hij sexueel en religieus niet goed is voorgelicht. op de tekening, die de rechter voorgelegd wordt, staat een kopje in de vorm van een vrouwenlichaam met een barst in de buik en een rib op de vloer. de opdracht was de schepping te tekenen. sirius voegt eraan toe dat hij pas op de hbs hoorde dat de schepping van de mens uit de mens niet letterlijk genomen moet worden, dat de rib symbool is voor de erfelijkheid en dat de vrouw niet de kruik is van de man. dat laatste, wil de rechter graag verder uitgelegd hebben, maar johannes onderbreekt opnieuw de rechtsgang en wijst de rechtbank erop dat ook hierin de ouders vrij zijn hun kinderen voor te liegen en voor te leven wat zij juist vinden.
 
de rechter is echter te nieuwsgierig en negeert het protest van de strafpleiter. vertel, nodigt hij sirius uit, hoe zit dat met die kruik. dat moet u zien in het licht van de dood, raadselt sirius erop los. mijn ouders geloven niet in de dood als het einde van het leven, maar zien het als het begin van het eeuwig verblijf in de hemel of de hel. zij hebben mij grootgebracht met het idee dat de mens een kruikje is, gemaakt van stof vermengd met water, klei genoemd, en gevuld met een geest. het kruikje dien je als een tempeltje rein te houden in een wereld die er graag haar vloeistoffen in kwijt wil. de geest kan door die vloeistoffen op verkeerde gedachten gebracht worden en de kruik misbruiken voor zijn eigen genot. hij moet daarom zich voor die vervuiling afsluiten. aan het eind van je leven dien je de kruik over te geven. als god hem wil aanvaarden staat hij voor je klaar aan gene zijde om je in het hiernamaals opnieuw van dienst te zijn. zo niet dan laat hij hem stuk vallen en in scherven daal je neer en brandt je in de hel.
 
maar waarom zie je de geboorte dan als een barst in de kruik?, wil de rechter nog weten. die barst staat natuurlijk voor het scheuren van het maagdenvlies, waardoor de vrouw meer dan de man kennis heeft aan het kwade van de geslachtsdaad en deze dan ook ondergaat als een offer, dat ze bij de geboorte opnieuw ervaart, wat betekent dat die geboorte de uitstoting van het ingebrachte verbeeldt dat niet aan haar eigen is en daarmee op beide momenten met een bloedoffer gepaard moet gaan om zich qua geweten vlees te reinigen. ach so, germaniseert de rechter zijn verbazing voor sirius merkwaardige logica, dass ist das problem. es ist mir klar.
uw tweede aanklacht graag, sluit de rechter de eerste af. voor die aanklacht is de getuigenis van ruth, mijn zuster, van belang. zij heeft deze op papier gezet. hij pakt uit de stapel dossiers voor hem op de grond een dikke ordner vol foto’s en bijschriften, en slingert de bundel als een discus naar de boven hem getroonde hoogste wereldse macht. bij het opvangen concludeert de rechter dat het te dik is om in deze zitting door te nemen. hij schort dan ook de rechtszaak voor de rest van de dag om zich door alle foto’s heen te worstelen en bij sommige nog extra uitleg te vragen bij de bron zelf.
 
als hij de volgende dag de rechtszaak wil vervolgen, is sirius afwezig gemeld. hij is de avond ervoor door oom wim opgehaald om bij de christenbroeder in utrecht te logeren die zo goed met de jeugd kan omgaan. de man woont in een enorm herenhuis aan de catharijnesingel, waar sirius later als kraker samen zal wonen met tommy, een studievriend met wie hij een jaar lang het bed deelt tot zijn vriend hem voor zichzelf alleen opeist. de man doet open en begroet sirius met een klopje op zijn schouder en de vreemde opmerking dat ze er samen beslist uit zullen komen. oom wim tevreden naar zijn auto doen terugkerend gaat hij even tevreden lachend om niks hem voor naar de huiskamer waar zijn vrouw hem hartelijk begroet met: daar hebben we eindelijk onze logee. nog diezelfde avond ligt hij op de sofa in de studeerkamer van de assistent van dr. rümke, de christelijke psychiater die het schopte tot hoogleraar ontwik
kelingspyschologie en bekend werd met zijn karakterkunde.

 
vertel me eens sirius, begint de assistent met zijn heimelijke psychoanalyse, wat betekent voor jou het geloof van je vader? sirius eerste antwoord, dat hij twijfelt aan dat geloof, wordt meteen tot het vraagstuk van zijn leeftijd gebombardeerd. wat sirius onmiddellijk doet verzuchten dat opvoeders te snel de ander mis verstaan, vooringenomen zijn en het altijd beter weten. de assistent luistert echter daar nou net wel precies naar en kan meteen zijn vertrouwen winnen door dat te beamen en toe te voegen dat hij zelf bepaalt hoe die twijfel begrepen moet worden. ik werk met de verstehende methode, licht hij zijn aanpak toe. ik wil je begrijpen, je verstaan zoals je jezelf verstaat, jouw beleving staat voor mij voorop. pas als die beleving voor je terugklinkt in mijn woorden, dan zijn we met elkaar eruit.
 
wat de assistent daarmee bedoelt, houdt sirius als vraag nog even achter de hand. hij dacht alleen een kennismakingsgesprek met hem te voeren, maar hij voelt een naar addertje onder dat gras. de assistent merkt meteen dat hij dat voor hem verzwijgt en probeert hem uit de tent te lokken met de hypothese van zijn leermeerster dat karakter en aanleg van de ongelovige laat zien dat het een ontwikkelingsstoornis is. pardon, hapt sirius toe, waar haalt u die onzin opeens vandaan? ik zei slechts dat ik twijfel aan het geloof van mijn vader en u ziet daar een zwak karakter in en een stoornis in mijn ontwikkeling? hoezo en waarom ziet u die niet in die elementen van mijn vader zelf? dat ligt toch meer voor de hand? ongemerkt rolt hij in de psychotherapie, waar zijn oom zoveel van verwacht.
je ontkent nu wat in de wetenschap allang bewezen is, namelijk dat geloof en religiositeit onmisbare elementen zijn in het ontwikkelingsproces van de mens, van kind naar volwassene. het ongeloof vertoont veel sterker verwantschap met de neurose dan het ware geloof. het heeft een levensremmende werking, hoewel velen juist het tegendeel beweren. het ongeloof is autodestructief en laat gespiegeld aan de godsdienst zien, die de mens door alle eeuwen heen tot een productiviteit op het allerhoogste niveau heeft aangezet, dat nergens ooit het onechte een dergelijke ontroerende wijdende en bevrijdende kracht heeft gehad.
 
in één keer is sirius uit het veld geslagen. ongeloof remt het leven, daar kan hij niks tegenin brengen want dat is ook zijn ervaring dat het niet in hem geloven zoveel obstakels op zijn levenspad heeft opgeworpen. de ontvonkende kracht, die hij voelde toen hij meende dat god veeleer baaál is dan abraham als heer der heirscharen geopenbaard is, zou volgens de assistent door rümke beschreven zijn als ‘een zich zinvol ingeschakeld voelen in het geheel van het zijnde’ – ofwel in deze wereld. je ervaart houvast, grond onder je voeten (‘oergrond’) en samenhang. ja dat klopt, juicht sirius, toen ik ontdekte dat baaál eerder dan god leefde en hem geschapen moet hebben, toen viel alles pas op zijn plaats. de assistent heeft dit niet verwacht en probeert sirius weer op het rechte pad te krijgen met de vraag: is god, geschapen of ongeschapen, minder dan wie zich als zijn voorvader aandient of juist meer?
 
even is sirius in de war gebracht. wat bedoelt u precies? bedoelt u dat door zijn latere verschijning hij meer god is, omdat hij uit een meer perfecte staat voortkomt dan zijn voorganger, voorvader of voorbode? ja, haakt de assistent gretig op het laatste in, als voorbode is baaál slechts de boodschapper toch? zoals jezus, steekt sirius een spaak in zijn wiel. nou, dat kun je natuurlijk niet zo stellen, probeert de assistent zijn interruptie meteen te ontkrachten, jezus was zijn zoon en niet een dorpsomroeper of zo. we moeten de orde der dingen niet door elkaar halen met de orde van de tijd, raadselt nu de assistent. die laatste is nu eenmaal alles bepalend. zonder de geschiedenis als de zingever van onze ervaringen op te vatten, kunnen we niets verklaren en is alles duister.
 
sirius laat het er maar bij en schakelt over op het doorvragen van wat hij het laatst gezegd heeft. hoe komen die ervaringen dan precies tot stand dat god bestaat en andere goden niet of niet langer of niet in zijn schaduw? juist bij jullie jonge mensen, begint de assistent bijna te kwijlen, als jullie tenminste evenwichtig zijn opgenomen en je thuisvoelen in gezin, familie, school, vriendenkring en kerkgemeenschap. sirius kan hem nu weer geheel volgen. hij heeft immers niets anders op het oog dan die geborgenheidservaring.
 
de assistent proeft een doorbraak en fluistert: mijns inziens kan de ervaring van jou tot ‘geloof’ worden en de ‘oergrond’ tot ‘god’, als jullie in je groei naar volwassenheid op een bescheiden en gezagvolle wijze ‘op de weg langs de woorden’ worden geleid. zodat jullie leren zelf door te dringen in de grote religieuze traditie van het christendom. sirius knikt instemmend en voegt er graag aan toe dat ook hij uit is gegaan van de oude overgeleverde geloofswoorden, die in hun ‘ontvonkende kracht’ konden worden overgedragen. daarom komt hij uit op baaäl die slechts met één woord genoeg heeft om zij offers zelf te doen branden. magische woorden daar gaat de geloofsstrijd om. pas als opvoeders daar alle ruimte aan geven dan is er een geloofsgesprek mogelijk, waarin de traditie niet klakkeloos wordt opgelegd, maar inspirerend in een veelvormigheid aan opvattingen en belevingen die vanzelf de juiste toon en melodielijn aangeven voor geloofskennis van, aan en door het grote verhaal, dat in zulke keurige vouwen in boeken als de bijbel verwoord wordt.
 
eigenlijk, besluit sirius hardop zijn denken, is geloven een voortdurend ontvouwen van een verhaal dat nooit kan eindigen als vertelling, daarom alleen al zin geeft om als familie met elkaar te delen en om door iedere generatie opnieuw als een doorleefde ervaring van eigen vormen en interpretaties voorzien te worden. de assistent heeft er een hard hoofd in of sirius het eigenlijk wel goed begrepen heeft, maar vindt het voor het eerste pyschotherapeutische gesprek volstaan dat hij het geoof ook als tegengesteld aan de neurose verstaat.


rechterd

De hand van de grazende liefde
 
De voogdij van Sirius is in vele handen geweest voordat zijn oom Arend opduikt als het brein achter het poppenspel. Zijn meester in Gameren is de eerste die zijn oom gevraagd heeft om extra op hem te letten. Hij heeft voor zijn aanstelling gezorgd, toen hij in zijn broer een profeet zag en besloot dat hij dan op afstand zijn lastig kind onder zijn hoede zou nemen. Sirius is daar achter gekomen tijdens een recherche van de studeerkamer, op zoek naar zijn dagboek dat Vader in beslag had genomen.

Tussen de verboden boeken treft hij mappen aan vol briefjes, aantekeningen en fotoos. De briefjes komen uit alle windstreken van zijn bestaan op aarde. Vader heeft ze zelf gedateerd, zodat hij moeiteloos zich een beeld kan vormen van de inlichtingendienst op GG, die speciaal vooor hem opgericht lijkt te zijn. Het oudste vermeldt dat hij gesignaleerd is in het dorpshuis. Er staat: uw zoon is hedenmiddag door onze wika (werker in kerkelijke arbeid) aangehouden toen hij verward uit een film in het dorpshuis over de kraamzorg kwam. Hij kon geen duidelijke verklaring geven over uw toestemming, noch over het entreegeld en zijn verwardheid zelf. Wij weten niet of er iets onoorbaars is gebeurd tijdens de film, maar hij bleef doorpraten over iets dat niet kan, mag en gezien is. Alsof hij iets bovenaards had meegemaakt.

Bovenaards, mompelt Sirius in zichzelf, dat was veel eerder het geval toen hij aan het eind van de Heilige Geestweg, in het poeltje tussen het kerkhof en de bouwplaats voor de nieuwe snelweg achter het dorp, in de snikhete zon zich door de wind opgetild voelde en daarin de handen van zijn meester ervaarde die hem geheel ontblootten en tot zich namen. De film was juist teveel benedenaards, waardoor het leek alsof de zuster op de fiets de zaal in reed, recht op hem af, en de dokter zijn verlostang dwars door het laken stak in het lichaam van zijn tante, die hij in het profiel van de actrice herkende. Het schreeuwen van een baby, die tienmaal vergroot de zaal in leek de zweven, had hem nog het meest beangstigd.

De wika herinnert hij zich nog goed. Wat een gluiperd! Hij had hem naar binnen gelokt, toen hij met zijn neusje tegen het raam gedrukt de zaal rondkeek waar hij van zijn vader nooit een voet over de drempel mocht zetten. Zij zijn niet van onze richting, jongen, was de verklaring. Zij menen dat alle aardse goederen door God aan ons gegeven zijn en zien nergens kwaad in. Terwijl wij toch beter weten, namelijk dat onze wereld van kwaad doordrenkt is. Het zijn de kinderen van De Slang, had zijn oudste broer Petrus hem toevertrouwd op zijn typische meerwetende, maar allesverzwijgende manier. De kennis van het goede van het kwaad zoeken zij in plaats van dat zij dat juist moeten mijden van Onze God.

Uit de krabbeltjes op de achterkant van het briefje blijkt dat de wika surveilleerde voor zijn meester, die de contactpersoon was van zijn oom, die weer zijn vader maandelijks rapporteerde met bijvoeging van alle procesverbaaltjes. Hij vindt tientallen mapjes tussen de verboden lectuur, waar Lukas hem de spannenste delen uit zijn blote hoofd van had geciteerd als ze ’s avonds in bed elkaar vermaakten met het absurde van hun opvoeding. Vooral de waarschuwingen dat kinderen geen kennis van de sexualiteit mogen hebben, omdat hun geestelijk leven nog zo kwetsbaar is. Kennis van, had Lukas geschaterd, ze bedoelen kennis aan, want van is onmogelijk iemand te onthouden.

floragetuigenis

Dat laatste had diepe indruk op Sirius gemaakt. Nu hij de briefjes in handen had, drong het als hernieuwd inzicht tot hem door. Kennis van het verbodene is een gegeven in de cultuur. Normaal volstaat dat om je er langs te bewegen. Je kijkt dan niet verder. Kennis aan het verbodene trekt je er juist naartoe, brengt je in de ban van hetgeen anderen voor zich afsluiten. En, filosofeert hij voor de verborgen boekenplank, kennis door wat je dan meemaakt, maakt je los van alles en iedereen dat je in het gareel probeert te houden. Dat is doorleefde kennis.

Hij wil nu toch het fijne van zijn hele dossier weten en verzamelt alle mappen in een archiefdoos, die hij onder de vloer van de logeerkamer verbergt. Wekenlang heeft hij de inhoud bestudeerd en in kaart gebracht hoe men al zijn gangen is nagegaan, tot aan zijn heimelijke uitstapjes ’s nachts aan toe die hij ondernam via een touw aan de schoorsteen, waarlangs hij zich liet zakken op het braakliggende stukje gemeentegrond naast de pastorie, waarop een electriciteitshuisje gebouwd was. Die uitstapjes waren stuk voor stuk expedities om de kennis van wat allemaal niet mag in kennis aan wat niet beleefd mocht worden om te zetten, die leidde tot doorleefde ervaringen en hem de wereld door en door liet kennen.

Het dagboek vindt Sirius er niet meteen door terug, maar wel genoeg informatie over het Englandspiel van zijn familie met hem. Na meester Van de Werken blijken zijn voetbaltrainer, de badmeester, beide buurmannen, het schoolhoofd en de kerkvoogd in dienst van zijn oom hem in de gaten te hebben gehouden. Iedere informant beschikte weer over eigen netwerken van gemeenteleden die tegenover winkels, koffiehuizen, filmzalen, openbare toiletten, parken, zwembaden en huizen woonden waar hij zich in hun ogen verdacht op had gehouden. Zo had zijn oom en daarna zijn vader een kerfstok zo lang als een Jacobsladder opgebouwd met delicten als: op zondag 2 maart twee rolletjes drop getrokken uit automaat tegenover het rusthuis, minstens een uur verbleven in het ondergrondse urinoir voor de bioscoop Kriterion, half naakt en bezweet aangetroffen in het kleedhok van de scheidsrechter, enz. enz.

Op zich is het natuurlijk niet leuk om al je gangen beschreven te zien, maar Sirius vindt er zijn inspiratie in om juist met deze kennis een tribunaal op te richten voor het schenden van zijn rechten op privacy. Het is dan dat hij de Vliegende Rechterd bedenkt, die hij jaren later in een strip over de zondeval zoals zijn evangelie het beschrijft, verwerkt. Voor de laster figureert daarin de Floragetuige die de Rechterd wraakt, omdat hij levend vlees mept bij zijn vonnis. Voor Sirius is dat de echte zondeval; de valse beschulding c.q. getuigenis van de mens die meent goed te doen door kwaad te spreken van de ander. Het klikken in dienst van degene die zelf buiten schot blijven is op zich geen delict, besluit hij als eerste artikel van zijn stenen tafelen. Want daar gaat het om kennis van de overtredingen. Wel als het om kennis aan die overtreding gaat.

verklaring voor
 
kennis door is het ergst, want dat is in een liefdesrelatie gelijk aan kwade trouw. het belangrijkste verbod dat zijn evangelie kent: gij die kennis draagt van de zwakheden van de ander, gij zijt te kwader trouw als gij die kennis ontleent aan de liefde voor die ander en daar al grazend zelf de hand in heeft. met dit gebod besluit hij een tribunaal op te zetten en samen met lukas als aanklager en johannes als strafpleiter recht te doen spreken over de omgang met kennis van zijn tochten door de wereld om zijn bestemming te weten door zijn naaste familie. in zijn uitnodiging aan zijn beide broers om daartoe in de kelder samen te komen, spreekt hij van een noodzakelijk oordeel om het verleden verzoenbaar te maken voor de liefde in het huis van baäl. hij eindigt zijn oproep met: dat we tot een besluit kunnen komen waarin het mogelijk is om te zeggen het was niet netjes van onze verwanten, maar het geeft ook geen pas ze daarom als het kwaad in onze wereld te zien, daar hun liefde graasde waar het niet grazen kan en we allemaal keurige vouwen willen in onze relatie tot wie ons geschapen heeft.


gouden kagter

Het offer van de gouden kat
 
Het generatieconflict loopt uit op een klein sociaal conflict en een onderhuidse godsdienstoorlog. Dat begon aan tafel. Vader verliest door zijn volharding in oude zeden en gewoonten, zijn vlagen van bruutheid en toenemende afwezigheid in het gezin, veel gezag. Moeder is niet in staat dat te compenseren. De oudsten gaan op in hun verkeringen en met Lukas krijgt Sirius een steeds hechtere band. Ze zweren veel samen en bekwamen zich in grappen en grollen ten koste van de farizeërs en schriftgeleerden in de familie en de goegemeenschap.

De grootste lol schoppen ze op de verjaardagen van hun ouders, die steevast beginnen met ‘de kerk’ in de ochtend, daarna ‘het kerkvolk’ in de middag en ‘de familie”s avonds. Als de dominees, de ouderlingen en die uit vroegere gemeenten druppelsgewijs bij de meest bevindelijke dominee in Delft en verre omstreken op visite komen, worden ze door het stel verwelkomd met kwinkslagen en een voortdurende tegenspraak op alles wat ze met ze willen uitwisselen. Ze halen alleen maar onvoldoendes op school, ze hebben hun buik vol van de kerkgang (wat ze met onverhulde kritiek op het Vadergeloof opklopten) om daarna te fulmineren dat ze sport en recreatie verafschuwen omdat je daar God toch niet mee eerde en dan over te schakelen op de Bildungskanten van film, theater en schouwburg voor een Christen die in het Kruis gelooft.

Tot ze vrijpostig worden en hun gesprekspartner vragen om nu eens te zwijgen over zijn zondeval. Vader hoort Lukas zijn slachtoffer toespreken dat dit jaar niet meer in-Adam-gevallen mag worden, de standaarduitdrukking voor het diepe besef dat je als mens zonde na zonde opstapelt. Hij geeft hem en publique een klap in zijn gezicht, waar hij door van de bank valt. Laat maar liggen, zegt de despoot, als hij zo stoer is om godslaster te plegen, dan kan hij ook zelf opstaan. Met moordlust in zijn ogen stuift Lukas de kamer uit en besluit nooit meer op Zijn verjaardag thuis te zijn. Sirius ziet zijn kans schoon om met de geschrokken visite te smoezen dat zijn vader de laatste tijd wel vaker door de duivel lijkt te zijn bezeten. Wat hen de hand voor de mond doet slaan en stante pede naar het toilet doet verlangen. De voor-de-gek-houderijen zorgen ervoor dat ze niet langer welkom zijn in de ochtenduren en in de salon als er collegaas en kerkelijke functionarissen op bezoek zijn.

De oorlog wordt op verschillende fronten gevoerd en met alle middelen die je als puber ter beschikking staan. Het is immers de leeftijd waarop je in je leven de grootste risico’s wilt lopen om uit al die zompige garelen te komen, die je omgeving voor je heeft geploegd. Sirius draait zijn straffen steeds handiger om in onbegrepen cabaret. Om hem van zijn zonden af te houden moet hij recensies schrijven voor diverse kerk- en clubbladen van de bonders over jeugdliteratuur en over boeken als Jongensvragen van Johan van Keulen, zodat zijn vader dat zelf niet hoeft te doen en hij steeds meer boeken gratis krijgt. Bij het schrijven aan de grote tafel in de studeerkamer stelt hij hem zo onnozel mogelijk vragen over de geloofskeuzen, waardoor hij de zijne de andere kant op kan sturen.

Het eerst conflict maakt hij over de kerk als instituut. Zijn vader is aanvankelijk in zijn nopjes dat zijn zoon in het onderwerp van zijn proefschrift belang stelt. Maar als Sirius Zwingli aanhangt, breekt zijn klomp. Als reactie op de stelling van zijn zoon dat Calvijn nooit de hagepreekcultuur had mogen inwisselen voor een log lichaam als De Kerk, die zoals iedere organisatie alleen macht wil vergaren, briest hij dat hij niks snapt van het Verbond Gods. Achteraf blijkt het Sirius dat in die woede zijn gelijk school. Zijn vader was door diezelfde kerk in de jaren dertig van de vorige eeuw geschorst, op grond van een valse beschuldiging van zijn dienstbode. Hij was net predikant en nog vrijgezel. De vader van de dienstbode zou in de synodecommissie hebben gezeten, die de beschuldiging gegrond achtte. Alleen weet niemand meer de ware toedracht, omdat de briefwisselingen erover door zijn moeder in samenzwering met zijn broer Johannes verbrand zijn. Hij mocht enkele jaren niet voorgaan in gemeenten. Toen zwoer de gekrenkte man dat hij geen theoloog zou worden, zijn proefschrift in een boekenkist zou stoppen en zich als een ware evangelist geheel zou wijden aan de rol van herder en leraar van en voor het volk.

Zijn vader had dus eigenlijk met zijn zoon moeten meegaan in zijn kritiek op de kerkstaat en dat kwam hem duur te staan. Sirius besluit dat de God van zijn vader door en door bedorven is als hij zijn tempelhofhouding straffeloos hem laat vernederen. Al farizeet hij nog zo dat God mensen altijd op de proef stelt, Sirius spuwt van nature op almacht en op de overgave aan onbegrijpelijke wendingen in het gedrag van zo’n almacht. Hij bekent in latere geloofsconfrontaties dat hij Baäl verkiest boven de God, die duivels kan zijn. Zijn provocaties culmineren in een gevecht als hij de kat van de buren goud verft en op een snikhete zomerdag aan de Zon wil offeren op het platje voor de logeerkamer.

Johannes ziet dat gebeuren, rent naar Vader en samen proberen ze met zware boeken in de hand Sirius verstand bij te brengen. Hij gilt zo erg dat de hele buurt omhoog kijkt en een Maya-achtige voorstelling moet hebben gezien van priesters die elkaar de hersens in willen slaan, terwijl het offer er vandoor gaat en boven in de nok een gaatje in het dak vindt om te schuilen. De stenen tafelen winnen. Sirius wordt met een zware hoofdpijn afgevoerd en een maand lang gemeden door alle gezinsleden, Lukas incluis (die genoeg mot had met zijn vader over zijn studievoortgang).

Het religieuze conflict is nog niet bekoeld of Sirius gaat nu echt de confrontatie aan. Als zijn vader op een zondag hem roept voor de kerk is het gedaan met het laatste beetje respect voor de man als hoofd van het gezin. Sirius besluit nooit meer een voet in een kerk te zetten. Sirius, je hebt nog 5 minuten, roept hij alsof er bedenktijd gegeven wordt. Ik ga niet naar jouw kerk, ik slaap uit, deelt hij zijn vader mee. Deze pikt zijn tegenspraak niet langer, stormt de trap op, schopt de deur van de logeerkamer lopen, bukt over de ongehoorzaamheid van zijn vlees en bloed heen, wil hem met zijn kolenschoppen-van-handen in één zwaai optillen, waarop Sirius hem door zijn vaart over zich heen kan trekken en bovenop hem belandt. Eenmaal zijn knieën in de bovenarmen van zijn despoot geplant, pakt hij het hoofd van de verliezer beet en ervaart dat zijn lot geheel en al in zijn handen ligt.

In de deuropening verdringen de gezinsleden elkaar om niets van dit koningsdrama te missen. Sirius hoort hun smeekbedes niet om hem los te laten en lijkt in gebed te zijn met zijn Baäl. Daarvoor heeft hij een raar taaltje ontwikkelt met namen als Psob voor de verloren zoon van zijn god en bezweringen als “Dat Alle Tafelen Het Goede uit Het Kwade mogen slaan, maar Psob en zijn G’sjob zullen nooit vergaan”. Ondertussen doemt zijn vaders gelaat uit Papendrecht op onder zijn ogen en dat weerloze gezicht doet hem zwichten voor de wens van de hele familie. Hij staat op en laat de Leeuw van Gameren zijn wonden likkend de slaapkamer verlaten, ondersteund door de rest van het gezin dat Sirius vanaf die dag als een baksteen laten vallen.

Lukas komt hem die avond het warme eten brengen, dat ze ’s middags hebben genuttigd en geeft hem ondubbelzinnig te verstaan dat hij Sirius graag tot steun wil zijn, maar dit gaat ook hem te ver, hij moet aan zijn overlevingskansen denken, dus kan Sier niet meer op hem rekenen. Dat heeft hij gemerkt. Vanaf de dag dat in de pastorie het gezin zich sluit voor hun Benjamin is een verworpen zoon in hem opgestaan die weg zal lopen, een liederlijk leven zal leiden, door geen enkele straf meer op het rechte pad te krijgen is en zich zal toeleggen op conflicten met alle denkbare autoriteiten om de familienaam zo te bevuilen dat er geen verzoening meer mogelijk is. Als hij dat stadium bereikt, keert hij terug naar de pastorie. Hij komt niet om vergeving vragen. Hij wil verzoening en genoegdoening. Wat hij op zijn manier ook weet te regelen als zijn voogd informeert naar zijn verkering.

Sirius woont dan al lang en breed op kamers in Leiden. De familie heeft alles al geprobeerd om hem te redden uit de armen van de duivel. Jeugdpredikanten komen zwaar ziek terug van mislukte etentjes bij de chinees om hem te bekeren, waar Sirius de hele zaak betrekt in zijn scheldkannonades op Het Verbond met De God Van De Echt Verkeerde Kant en de huichelachtige beloftes van een schoner leven onder hun daken. Ouderlingen krijgen de deur tegen hun harses als ze aan durven te kloppen met de iele boodschap dat het geloof een mosterdzaadje is en dat het op zijn rotsige bodem toch ooit een plantje zal worden. Kandidaatbruiden met schoonouders die steeds rijker worden, serveert hij af met voor hen smerige avances, die hij steeds gepaard laat gaan met klachten over rare geslachtsziekten die de mens kan oplopen als hij niet van bil gaat voor het huwelijk.

Zijn voogd, die zich pas bekend maakt als zijn voogd wanneer zijn zwager zijn opdracht om te doen alsof hij zijn voogd is teruggeeft, is op zich een en al vrolijke-hanserigheid met hikkende lach en galmende pret, getrouwd met een rijke jonkvrouw en huisvriend van de directeur van De Telegraaf. Hij zegt even langs te wippen om zijn schoonzus een hart onder de riem te steken en vraagt tussen zijn forse neus en dikke lippen door hoe het toch met zijn pupil gaat. Die ziet alles nog haarscherp, zegt Sirius gevat.

Ja, maar hoe is het met je, eh, heb je, verkering met een meisje, hoorde ik van je moeder? Hoezo?, vraagt Sirius, wat kan u dat schelen? Zo praat je niet tegen je voogd, verraadt moeder hem. U mijn voogd? En mijn zwager dan? Is hij hulpvoogd of zo? Maar om u van dienst te zijn, nee ik laat me niet in met christelijke meisjes, die op me worden afgestuurd als werkbijen en mijn honing versmaden. Er lopen nog genoeg geile jongens in Leiden rond, dus vooralsnog kom ik aan mijn trekken.

De man trekt wit weg, probeert er nog een kwinkslag van te maken, maar ziet daar vanaf als Sirius hem informeert over zijn god, die zijn offer van De Gouden Kat uiteindelijk heeft aanvaard en hem alle vrijheid heeft teruggegeven die zijn familie samen met hun kerk van hem hadden geroofd. Oom, zegt hij zacht, de liefde voor het eigen geslacht is in een wereld waar u en de uwen gezorgd hebben voor ongeoefende maagden, vele malen smakelijker en zoeter dan die van de gefrustreerde poesjes waar u de mosterd verstopt heeft en achter de gesloten deuren van het eigen huis pas durft te halen.

De man heeft opeens haast. Hij moet nog preken in Rijswijk. Zonder een echte groet trekt hij zijn moeder de huiskamer uit. Sirius hoort hem bijna huilen. Marie, je hebt de duvel in huis. Ik zal God bidden en smeken dat hij hier een einde aan maakt. Je moet hem naar één van onze psychiaters sturen. Ik weet een rechtschapene in Utrecht. Als jij ervoor zorgt dat hij denkt uit logeren te gaan, dan zal ik die man vragen hem een tijdje in huis te nemen en van mijn part onder hypnose weer bij zijn christelijke kern te brengen. Dit mogen we niet laten gebeuren. Mijn God, de zoon van mijn broer, die ons zo naar het Lam Gods verwees, heeft een pact met de duivel gesloten. Zijn moeder jammert mee in plaats dat ze de boel op de hak neemt en hem toevertrouwd dat het allemaal slechts rimpelingen zijn in een geestelijk leven van ieder mens, die uiteindelijk glad worden gestreken in keurige vouwen, nog vóór Het Laatste Oordeel. Als we daar niet op mogen vertrouwen, dan heeft hij voor mij gelijk, dan is ons verbond (onze religie) een wassen neus gebleken. Ja, was ze toen maar zo sterk geweest.


ktriterion

De christenreizen van John Bunyan

Laat hem daar maar liggen, hoort Sirius vaag boven hem en daarna een luik dichtklappen. Het is meteen aardedonker. Hij voelt een stekende pijn in zijn anus en zijn hoofd lijkt wel 20 kilo zwaarder dan normaal. Hoe lang hij er gelegen heeft voordat Diederik de golfplaat wegtrekt en met zijn zaklantaarn de bouwput afzoekt, is niet vast te stellen. Hij weet niet eens hoe hij er terecht is gekomen en zelfs niet waar hij precies is. Langs een kapotte ladder hijst hij zich naar boven. Geen Diederik te bekennen, maar aan het licht van het dakraam boven hem ziet hij dat hij niet ver van de pastorie af kan zijn. Half verdoofd zoekt hij op de tast naar het hek, dat rond het bouwterrein is geplaatst. Eenmaal gevonden is het een peuleschilletje.

De achterdeur is weliswaar op slot, maar dat is voor hem geen obstakel meer. Routineus klimt hij op het dak van de schuur en laat zich langs de regenpijp naar beneden zakken. Nu nog het huis in zien te komen. Gelukkig, ze hebben de deur van de bijkeuken vergeten op slot te doen. Op de keukenklok ziet hij dat het 3 uur is. Iedereen slaapt en niemand hoort de trap onder zijn voeten kraken als hij met reuzestappen naar boven sluipt. Op de logeerkamer aangekomen kruipt hij met kleren en al in bed en bemerkt dan pas dat zijn broek gescheurd is en zijn pijpen van binnen onder het bloed en de modder zitten. Hij is te moe om zich te verschonen en valt als een blok in slaap.

De volgende dag is het zondag en hij heeft togadienst. Zijn vader roept hem van beneden bij de trap om op te schieten. Dan pas dringt het tot hem door dat er iets flink mis met hem is. Zijn gescheurde broek en dito onderbroek zijn niet vanzelf kapot gegaan. Zijn anus doet nog flink pijn en zijn beide bovenbenen zijn besmeurd. Halve beelden van een gevecht met een tweelingbroer van James uit Gameren flitsen door zijn hoofd. Sirius, komt er nog wat van, hoort hij zijn vader ongeduldig worden. Razendsnel verkleed hij zich, propt de gescheurde kleren in zijn sporttas, wast zijn gezicht en handen, en kamt in drie halen zijn vettige haar. Zijn lieve moeder propt het dagelijks brood tussen zijn tanden, kust hem op het voorhoofd en fluistert nog in zijn oor dat het allemaal goed komt: in keurige vouwen, roep ze hem na.

Hallo, slaap je nog, waar is de toga, spot zijn vader met de verwarde Sirius. Hup, daar stormt hij weer terug naar boven, gooit de toga in de koffer en is net op tijd om achter zijn broer Petrus langs de deur uit te piepen. Vader loopt al bij het spoor als hij hem hijgend inhaalt. Waar blijf je nou, bitst de man die in Gameren hem nog zo koesterde, maar in Delft zich gedroeg als zijn werkgever. Ik kon mijn broek niet vinden, hijgt Sirius. Vader kijkt laatdunkend op hem neer. Ga je vandaag zo met me mee? Met zijn hoofd knikkend naar zijn verwarde haarbos. Hier, hij duwt zijn eigen kam ruw in Sirius hand, zorg dat je er glad en strak uitziet. Het wordt een drukke dag vandaag. We gaan meteen na de dienst in de Oude Kerk naar Rijswijk, daarna naar Zwijndrecht en vanavond preek ik nog in de Sionskerk en in Schipluiden. Dus, maak je borst maar nat.

Het kan Sirius dit keer niks schelen dat hij zo’n twaalf uur zijn kruier is. Hij heeft genoeg om over na te denken. Eigenlijk komt het hem wel uit dat hij pas vanavond laat thuiskomt, dan kunnen ze ook geen lastige vragen stellen. Het is voor het eerst dat hij de zondagse straf als een zegen ervaart. Sinds hij door een ouderling betrapt is bij de bioscoop Flora, heeft zijn vader korte metten gemaakt met het ‘dubbelleven’ van zijn huisrebelletje. Sirius had in Delft eerst nog geprobeerd zo christelijk mogelijk te blijven, maar de harde ontgroening op straat had hem doen besluiten dat God hem in de steek had gelaten, zoals hij dat bij die profeet JC had gedaan.

Na de aanranding van de Laffe Slungel had het zeker drie weken geduurd voordat hij met rust gelaten werd als hij door de laan naar school ging. Daaraan had ook meegeholpen dat hij een kruishout van de aannemer in de laan onder gejoel van de hele buurt tijdens Pasen heen en weer de straat over had gesleept. Dat had hem als stijle protestant, die de kruisgang overslaan in hun Paasritueel, veel dichterbij de harten van de buurt dan je normaal kunt komen met zo’n vader als pater familias. Er was daarna zoveel in zo’n korte tijd met hem gebeurd, dat hij met niemand kon delen, zodat hij vervreemd was van het hele gezin.

De kerk was een kwelling geworden. Eerst zat hij nog in de bank voor predikantsgezinsleden, maar na klachten van de vrouw van een collega van zijn vader, dat Sirius onder de dienst pockets zat te lezen, was hij tussen de ouderlingen geplaatst. Tot zijn vader genoeg kreeg van het steeds verzitten van de ongedurige puber en hem met twee van zijn naaste ouderlingen achterin de kerk posteerde. Daar zag hij zijn kans schoon om via de toiletten te ontsnappen en de rest van de twee uur eredienst die een bonder onderscheidde van zijn vrijzinnige branchegenoten door te brengen in Flora, een sexbioscoop die op zondag licht erotische b-films vertoonde met Angelique in de hoofdrol en veelal zigeunerachtige types als haar tegenspelers.

Na nog geen twee maanden was ook dat maas in het net ontdekt en begon een lange periode van gedwongen christenreizen door heel Nederland. Zijn vader was sinds hun verhuizing naar Delft een veel gevraagde voorganger bij de meest conservatieve gemeenten op de bijbelbelt en kon kennelijk nooit nee zeggen. Zes preekbeurten op één zondag waren gewoon, naast bijbelkringen door de week en tijdredes voor de SGP. Om zijn belhamel in de gaten te houden werd hij overal mee naartoe gesleurd om de toga te dragen of de diaprojector met de plaatjes uit de Christenreizen van John Bunyan.

In Zwijndrecht begint Sirius wat meer licht in zijn zaak te krijgen. Hij herinnert zich dat hij de nacht in de erker van de studeerkamer had doorgebracht, gefascineerd door de bouw van het viaduct langs het spoor. Ze waren vlak voor zijn raam beton aan het storten toen een bouwkraan rakelings langs zijn ogen zweefde. De kraandrijver leek wel een kopie van James en zocht duidelijk oogcontact. Hij had naar hem gezwaaid en opeens wenkte James de Tweede hem staande in de deuropening van de bouwkeet. Hij wist niet hoe snel hij naar beneden moest lopen en schoot de voordeur uit. James de Tweede wachtte hem met een brede grijns op. Ze hadden schafttijd en waren net aan de soep begonnen. Sirius nam een paar flinke slokken en toen ging het duizelen. Daarna werd hij wakker in de bouwput achter het huis van de buurman.

Wat er in de tussentijd gebeurd was, bleef duister. Dat er iets gebeurd was, dat kon hij niet ontkennen. Vader geeft hem een duw. Loop eens door jongen, we moeten op tijd in Delft zijn. De dienst begint al om half 5. Sirius pakt de projector in. De dia met het bezoek aan de onderwereld valt uit het rekje. Hij bukt en plots voelt hij wat hij vannacht voelde. Een vreemde warme gloed. Met een rood hoofd staat hij op, de dia in zijn hand geklemd. Even schiet er door hem heen dat hij James de Tweede gekust heeft. Maar waar, hoe en wanneer? Niks duidelijks. In de auto naar de Sionskerk probeert hij zijn hersenen te dwingen iedere minuut na de soep op te sporen. Maar zijn brein geeft niets prijs.

Ze komen ruim voor half vijf bij de kerk aan. Sirius hoeft de toga niet ver te sjouwen. De koster neemt hem over en Vader is allang in een pastoraal gesprek gewikkeld met de kerkvoogd. Verrek, herkent Sirius de man. Hoort hij niet tot het vangnet van zijn Vader, die sinds zijn verjaardag ook door de week zijn zoon van permanente bewaking voorziet? Jawel, hij staat altijd bij Kriterion op wacht, een bioscoop waar voornamelijk Franse films gedraaid worden. Hij was ook degene die hem bevrijdde van zijn Christuswaan, die in Gameren gekweekt was met het op zich nemen van alle schuld in huis. Het was begonnen met een gummetje dat stukgebeten op de rand van de wasbak in de badkamer door zijn Vader gevonden was. De man was woedend en rustte niet voordat bekend werd wie de dader was. Sirius bloosde toen hij hem aankeek. Hij wist van niks, maar dacht dat zijn Vader hem verdacht en dat was voldoende voor zijn bloed om hem te verraden. Ga jij maar naar beneden.

In de kelder hoorde niemand hoe hard hij kon slaan. Sirius beet op zijn lippen en dacht aan Jezus die wel meer te verduren had gehad. Het mechaniek van de angst voor blozen was geboren. Vader hoefde voortaan hem alleen maar te verdenken en zijn gezicht nam alle zonden op zich. Zo rood als een duivel werd hij. De angst breidde zich uit van verdenkingen verliefd te zijn tot straatangst en groepsvrees. Naarmate Sirius zich bezondigde aan diefstal, bedrog, masturbatie, betastingen en zich laten misbruiken koppelde hij het blozen aan zijn onvermogen te verbergen wat anderen op hun geweten hadden. Zo heeft hij voor alle gezinsleden de klappen opgevangen. Tot hij die ouderling ontmoette bij Kriterion. De man had hem eerst nog bedreigd meteen naar zijn Vader te stappen, maar toen Sirius hem beloofde aardig voor hem te zijn en hem inderdaad aan zijn gerief hielp, kreeg hij voor het eerst een beschermer die zijn dubieuze liefde paarde aan een echte vriendschap, waarin hij zich begrepen voelde.

Hij heeft samen met zijn beschermheer vrijwel alle films van Eddie Constantine gezien, terwijl de man die zijn vrouw nog nooit had aangeraakt het ene hooglied na het andere uit zijn buik liet ontsnappen. Het comfort dat dat gaf verzekerde Sirius dat hij geen Heiland meer was. Hij geeft hem bij de consistorie zo’n hete hand dat bij de ouderling de vlammen uit zijn hoofd slaan.Tijdens de dienst staat de man voortdurend op en roep Hallelujah, Lof zij de heer voor de zoon die al mijn zonden op zich nam EN neemt.`Sirius kan met die gedachte zijn herinneringen staken en berusten in het gevoel dat ze allemaal verstopt zijn onder de keurige vouwen in zijn hersenmassa. Aan het einde van de dienst komt de kerkvoogd en weekouderling naar hem toe. Krabbelt met een rode pen zijn telefoonnummer op een briefje, terwijl hij uitkrijt: ik schrijf je met het bloed van Christus Onze Heer kom tot mij op het uur dat… Zijn vader vindt het wel welletjes, ze moeten nog naar Schipluiden. Duwt de man boers van hem af, duwt de koffer met de toga en de projector in Sirius hand en groet de man met: Gods zegen zal niet aan u voorbij gaan zoals de Engel des Doods dat deed voor het volk van Israel.


boetiekpastorie

Pastorieboetiek

In Delft deelt Sirius met Lukas het bed, maar de kamer heeft zijn broer geheel voor zichzelf opgeëist. Hij heeft ook veel meer hobbies en daar de ruimte voor nodig. Sirius mag in de kast een hoekje inrichten en heeft daar genoeg aan. Hij kan er zijn waterverf kwijt en zijn dincky toys. Lukas heeft langs de wand een boekenkast gemaakt die precies zijn hoekje afscheidt van de rest, dat bestaat uit nog onuitgepakte dozen van Johannes en de voorraad dekens voor het hele gezin.
 
Vandaag zijn ze voor het eerst naar school gegaan. Lukas naar de zesde klas en Sirius naar de vierde. Het gaat meteen al mis. Meester Schaap lijkt Sirius al meteen niet te mogen, want hij zet hem helemaal achterin de klas. Bij meester Van der Werken mocht hij altijd vooraan zitten, vlak bij de lessenaar, zodat hij altijd voorzien was van dew meeste aandacht. Schaap heeft bovendien zijn net gemaakte vriendjes zo ver mogelijk van hem vandaan geplaatst, alsof hij voorvoelde dat ze tegen hem zouden samenspannen.
 
Zijn eerste schooldag was al zo vervelend begonnen. Op weg naar De School met de Bijbel op GG moest hij door de Laan van Overvest. Halverwege werd hij klem gedrukt tegen de heg. Twee voor hem veel te grote jongens wilden hem laten voelen dat hij niet zomaar door hun straatje mocht. Eerst dacht hij dat ze een grapje uithaalden en lachte om hun dreigementen, maar toen ze in zijn schooltas plasten en hem en paar flinke stompen in zijn buik en op zijn borst gaven was het uit met de pret. Ze vonden niet alleen dat hij voortaan maar de C. Fockstraat moest nemen, maar ook dat hij met zijn stomme dorpstaaltje nooit meer met hen mocht praten.
 
De grootste van het stel zou wat weekjes later hem alsnog toestemming geven, maar daar zaten verplichtingen aan waar Sirius bijna van ging kotsen. De slungel had hem het steegje ingetrokken, waar nog drie huizen stonden, afgezonderd van de buurt. Nog voor Sirius er erg in had, had hij zijn plasser uit zijn broek gehaald en hem bijna in zijn gezicht geduwd. Tot een schelle vrouwenstem de slungel in een keer zo bang maakte dat hij door de heg heen de tuin invluchtte van pianolerares. Bijtijds voor Sirius, want de misselijkheid zakte meteen.
 
De eerste les van meester Schaap gaat bij Sirius zijn ene oor in en het andere uit zo is hij nog bezig met die vervelende straatjongens. Tot de man zich over zijn bank buigt en met een harde klap hem uit zijn getob op doet schrikken. Zo, en vertel jij mij maar eens hoeveel 1/8 + 1/3 is? 11/24e meester. Dat was niet genoeg. Hoe heb je het berekend, kijkt Schaap hem streng aan. Nou eh, 3×8=24, 3+8=11, dus 11/24e, tovert Sirius met de getallen. Fout, helemaal fout, heb je wel goed opgelet? Je moet eerst de noemers gelijk maken en dan de tellers optellen. Ja, maar… Niks maar. Je hebt nog veel in te halen, ventje. Dat koeterwaals van je zul je snel moeten afleren. Je schrift is niet om aan te zien. En je weet niet eens hoe je rekent. De hele klas proest het uit. Sirius hoofd loopt vol met bloed. Even wil hij, net als op de kleuterschool, weghollen, maar Aad, die naast hem zit, houdt hem vast.
 
Niet doen joh, het komt allemaal goed, fluistert hij in zijn oren. In het speelkwartier sluiten ze voor eeuwig vriendschap. Dikke Aad en dunne Sirius doen vanaf die dag bijna alles samen. Ze hebben een gezamenlijke schooltuin, fiets, krantenwijk en kerkgang. Die band is vooral ontstaan toen Aad met zijn arm in een deurkruk liep en niemand hen hielp. Sirius was naar het lokaal van meester Schaap gerend, maar de lafaard durfde niet eens naar Aads arm te kijken en stuurde ze naar de bovenmeester.
 
Thuisgekomen vertelt Sirius aan zijn moeder hoe vervelend het op school is gegaan. Ach jongen, ze moeten je nog leren kennen en dan komt alles goed hoor. Ze geeft hem een extra sprits en laat hem zien wat ze nu weer gemaakt heeft. Een lap van flinterdun katoen heeft ze tot eedn soort kraag gevouwen, die ze dwars over haar schouders drapeert. Kijk Sier, als ik nu uit die lap het voorpand snij dan kan ik het achterpand met de restanten ook zo naarboven vouwen. Wacht mam, krijgt Sirius een ingeving, als je het aan één kant wat meer naar binnenvouwt dan vult dat meteen de schouder en kunnen er korte mouwtjes onder vandaan komen als blaadjes die een tak vormen.
 
Hij is meteen alle narigheid vergeten en voelt zich weer helemaal de oude. De dag kan opeens niet meer stuk als hij na een uurtje rijgen het resultaat ziet. Is het niet prachtig, streelt zijn moeder het jasje voor de spiegel. Als het op school niet gaat, dan kom je weer thuis leren, joh. We beginnen hier gewoon een modezaak. Ze moeten er allebei hard om lachen. Een boetiek in de pastorie, dat zal vader beslist niet toestaan, al zijn het allemaal keurige vouwen, proest zijn moeder mee.


refather

Rethinking my father
 
De jaren vijftig bracht Sirius vrijwel geheel door in Gameren, waar de oude tijd rondjes maakte om de kerk en de nieuwe het dorp aandeed over de dijk. Zo had hij al vroeg door dat er een stromende tijd bestond en een schokgolvende tijd. De stromende tijd streek alle plooien glad, die de schokgolven van een nieuwe mode of een nieuw medium teweeg hadden gebracht. De dialectiek daarvan werd door zijn vader bepaald. Dat haalde hij zo uit zijn preken, die steevast waarschuwden voor de verleidingen van de wereld en waarin hij de jongeren smeekte om God te eren en niet hun brommer of een andere moderne afgod. Daarbij nooit hun ouders vergetend om dit ook te mogen voorleven. Sirius vond altijd dat zijn vader het zo warm wist te brengen, al ontging hem wat je daarvoor van jezelf moest inleveren. Tot zijn vriend aan de beurt was en in het openbaar moest bekennen dat hij zondig was en eigenlijk niet meer Gods genade waard was.

Hij zou het nooit vergeten. De James Dean van het dorp, die bij hem gevoelens kon losmaken die hij nooit bij iemand had gehad, moest buigen voor de hele gemeenschap. Lange tijd kon hij zijn vader niet luchten of zien. Hoe kon hij zo’n schoonheid, zo’n vurige vlam, voor de hele goegemeente in zijn hemd zetten? Het waarom kon hem niet schelen, de manier was zo kwetsend dat hij er niet eens naar wilde luisteren. Pas toen hij in Delft ook van de kansel door zijn vader tot de orde werd geroepen, drong tot hem door wat zijn lokale idool had moeten doen. Schijt hebben aan die lul, die denkt dat hij voor God kan spelen. Had James dat nou ook maar gedaan, dan was hij niet met die lelijke meid getrouwd en zaten ze samen op zijn brommer in een ver land te genieten van de koele wind in plaats van de bijtende kou van de Heilige Geest die zijn vader wist op te roepen.

Maar het kwam in dat van de gewone wereld geisoleerde dorp eigenlijk nooit tot een botsing en toch droeg de pastorie veel sporen van het geweld dat van binnenuit kwam en van buitenaf was losgemaakt. Hij had geen idee hoe het eraan toeging in andere gezinnen, maar bij hem thuis kon ieder moment een bom ontploffen. Het kruit daarvan zat in de onderlinge krenkingen, zover had hij het nog wel door. Maar veel verder kwam hij niet, omdat hij nauwelijks deelnam aan het leven van de anderen. Als de Benjamin van een gezin dat in een glazen huis de gemeenschap diende voor te gaan in mores en moraal deed hij zijn best lief en gehoorzaam te zijn, geen last te zijn voor anderen en zich te verzoenen met de eenzaamheid van een christenjongetje dat zo graag zich ook in de wereld wilde onderdompelen.

de steen

De grote culturele tegenstellingen begonnen hem op z’n 8e jaar pas parten te spelen. Hij kon ze nog aardig vermijden doordat de media nauwelijks de huiskamer binnendrongen en het dorp geen instituut kende dat hem in contact bracht met de verleidingen van de moderne tijd. Tot het dorpshuis door de gemeente Kerkdriel werd neergezet, tegenover de pastorie, en hij voor het eerst van zijn leven een film zag. De cultuurshock was enorm. Vier jaar had hij gelooft dat er niets anders bestond dan de wereld die hij direct waarnam en waarvan hij lichamelijk en geestelijk deel uitmaakte. Een wereld waar hij soms wel moeite mee had, maar die hem toch veel liefde schonk. Dat kwam vooral door zijn moeder. Zij was het die zijn overgevoeligheid herkende en hem tegen aanvallen van zijn glazen huid beschermde.

Dat begon al bij zijn korte bezoek aan de kleuterschool, waar hij op de eerste dag zo schrok van het ooglapje dat zijn buurjongetje tegen zijn zin moest dragen en waarmee de juf hem dreigde als hij ook te lui was om te lezen, dat hij meteen naar huis holde. Hij weigerde nog een voet over die drempel te zetten. Een koppigheid die hem in Papendrecht ook zo kon dwars kon maken, zelfs als het slechts om een krachtige wind over de dijk ging. Had hij eenmaal het idee dat men zich tegen hem keerde dan was het gedaan met zijn medewerking. Hem kregen ze echt niet waar ze hem hebben wilden. Hij bleef waar hij was, bij zijn moeder thuis.

Dat vond zij ook wel prettig, zo’n jochie die steeds haar schoot zocht als er in de buitenwereld iets mis ging of kon gaan. Zij leerde hem vanaf die tijd alle vakken die hij op de lagere school daarna zo makkelijk wist te volgen dat de onderwijzer dacht met een genietje te maken te hebben. Zij deed dat met een engelengeduld, waar hij weer zijn vlijerijen tegenover stelde. Ze gaf hem les in de studeerkamer, een kleine bibliotheekzaal met zo’n 4000 boeken, waar vader achter zijn brede bureau zijn moeder soms verbeterde en Sirius het dan voor haar opnam. Mamma wist dat ook wel hoor, maar ze kon er even niet opkomen.

Als vader er niet was, kon hij het niet laten haar plagerig uit te dagen om ook eens een preek te schrijven, dan zou hij die in de kerk afsteken. Geheel ingevoerd in de bijbelse rolverdeling tussen de sexen, kwam het toen niet bij hem op dat moeder dan evengoed op de kansel haar visie op de huidige tijd kon ventileren. En dat was een totaal andere dan zijn vader officieel uitdroeg. Die kon de mensen zo graag de stuipen op het lijf jagen door van de kansel zijn gehoor te pesten met vreemd leedvermaak: ik wens u allen een slapeloze nacht toe; neem dan de Bijbel en zoek hem. Dat moest hij nodig zeggen, was hij die vadernacht dan zo snel vergeten? De dood liet toen ook niet na hem te kwellen al sloeg hij met de Statenbijbel zijn geest aan gort.

modist

Nee, zijn moeder zou veel meer preken over de kwellingen van haar tijd, veel meer doorleefd dan zijn vader. Zoals hij vele jaren later haar graag mocht horen verhalen over de tijd dat zij als vrouw van 28 jaar een prachtige bontmantel kocht, omdat ze het modiste-diploma had gehaald. Ze had het in Den Haag gekocht en was ermee op de boulevard van Scheveningen gaan flaneren. Wetend dat haar vader dit nooit zou pruimen. Ze heeft zo lang mogelijk haar thuiskomst uitgesteld tot alle etalageruiten haar spiegelbeeld hadden vastgelegd. Eenmaal onderaan de trap van de woning boven zijn ijzerhandel aanbeland, riep haar vader: Marie wat is dat, je brengt die troep onmiddelijk terug en morgen ga je in mijn winkel werken.

Aan het calvinisme van mijn vader zat kraak noch smaak. Het was eerder een religieus masochisme dat alles wat riekte naar aardse begeerten in zichzelf doodde om daarna te kermen dat als God hen zelfs niet mocht uitverkiezen zij zich toch aan hem zouden overgeven. Je kon het dus nooit goed doen bij Hem, maar ook hij niet. Dat liet hij niet na te benadrukken. Hij ging er zelfs in voor. Zo zondig was de mens in zijn wereldbeeld, dat de dominee geen streepje voor had en zelfs de anderen voor zou moeten laten gaan. Alleen de brommer, die kon hij uiteindelijk toch niet afzweren. In Gameren werd hij nog vorstelijk vervoerd door de gemeenten waar hij zondags extra preekte in de nieuwste auto’s. Maar in Delft zou hij op een buikschuiver zelf naar zijn werk moeten gaan. Alleen daarom al had Sirius ter nagedachtenis aan hem en zijn eerste geheime liefde de cabriobrommerd ontworpen, waarbij een huif uit het zadel getrokken kon worden als het regende.

broomerd
 
 
dit jaar zou hij 108 zijn geworden
en voor het eerst in mijn leven
teken ik hem zoals hij was
en mijn hand kan bereiken
 
rethinking the past
is een kunstvorm bij gebrek
aan piramides om de doden voor
altijd een plaats te geven in het leven
 
waar je niet een lichaam verbergt
niet een herinnering versteent
maar zijn aanwezigheid
uit je botten beent.
 


poseidon

Een echte vent duikt rokend van de hoge plank
 
Delft, 2 februari 1963. Op weg naar het Sportfondsenbad nam Sirius zich voor dit keer van de hoge plank te duiken. Zoals Frank van Ooyen, mooi recht, gestrekte armen, even door de knieën gaan en sierlijk met een boog omhoog, zonder schok of scheve bocht als een pijl het water in duiken. En daarna als een Poseidon omhooggestuwd door het waterelastiek je kop boven de spiegeling steken, de kant op klimmen terwijl de blauwe vloeistof je lijkt vast te houden, het ritueel van de rechterhand die in één beweging de natte haarbos naar achteren werpt en de linker die tegelijk de zwembroek op zijn plaats trekt. Even is je lichaam groter dan het is. Het heeft gedoken en dat is een ingrijpende gebeurtenis. Een heimelijk initiatie van het ongedoken leven in de wereld van de duikers, van de watermannen, van het rijk van Poseidon.

Hij zou wat dichterbij de ander en daarmee bij een goddelijke status kunnen komen als hij het vandaag echt waagt. Al was dat alleen maar zo voor hemzelf. Hij zou in ieder geval moed hebben getoond, een verzetsdaad tegen zijn angsten hebben gepleegd, zijn minachting voor zijn ongedoken lichaam in één keer kwijt zijn en weer trots in zijn schoenen kunnen staan. En misschien, als het allemaal gaat zoals hij verlangt, zou iemand anders in het zwembad het ook hebben opgemerkt en hem tegemoet komen om hem te feliciteren met die prachtige duik.

Hij heeft de duik gemaakt. Zo sierlijk als hij voor ogen had. Op de plank, rechtop gestaan, handen gestrekt, buigen, strekken, krommen, strekken, duiken. Hij kwam uit het water als het kleinkind van Poseidon en er kwam iemand naar hem toe en begroette hem hartelijk. Maar, het stelde allemaal niks voor. Een duik van de lage. En de hand kreeg hij van Frank, die net van de hoge had gesprongen en bang was dat hij hem had geraakt. Als een Kleinduimpje keek Sirius naar hem op en zag, nee dit is niet voor mij weggelegd. Hij is er voor geschapen. Hij had een duikerslijf, breder dan ik, gespierder, rechter, zekerder, glanzender, bruiner, aantrekkelijker, zoveel malen mannelijker dan het magere, wat scheef staande skelet, waar de spieren als verband omheen gewikkeld waren, dat als schamel gekleed geraamte onder een blozend jasje zat. Hij was ook ouder, maar ze scheelden niet veel.

Kop op, zei Frank nog, voordat hij voor de tweede sprong ging. Ik heb er ook lang over gedaan, loog hij voor Sirius bestwil, tot ik het opeens kon. Sirius geloofde hem graag, maar kende de feiten. Franks tweede sprong was bijna engelachtig, alsof hij plotseling vleugels van licht had en langs hem zweefde. Gaf hij nou een klapzoen?

Onder de douche bleef Frank maar op Sirius inpraten, dat hij het best ook kon, dat hij hem de kneepjes zou leren, dat het ook een kwestie van groei was en… Sirius werd kleddernat van zijn spraakwater en tegelijk opgewonden van de nabijheid van het wel gedoken lichaam. Even raakte zijn hand Franks flank. Mijn god, wat een strakke, stevige, gespierde kont. Sirius trilde ervan. Zoveel meer dan hij was trok hem uit zijn evenwicht. Voordat Sirius het in de gaten had, ging hij lelijk onderuit. Het gedoken lichaam boog zich net als bij de tweede sprong als een engel over hem heen. Heb je je pijn gedaan, vroeg hij zichtbaar geschrokken. Verdriet, had Sirius moeten zeggen, maar dat doe je niet. Gaat wel, werd het. Frank trok hem overeind en zei, kom, we gaan even daar zitten en wees naar het terras.

Met een stekende onderrug volgde Sirius hem naar de aangewezen plek. Frank haalde uit zijn kleedhokje een pakje sigaretten en bood Sirius er een aan. Nee, sorry, ik mag nog niet roken, zei hij kleintjes. Ach, joh, niemand ziet het toch, probeerde Frank, het helpt heel goed tegen de schrik. Voordat Sirius het kon tegenspreken had hij hem al aangestoken in zijn mond gestopt. Zijn gebruinde mannenkop straalde tegelijk geruststelling en voorpret uit. Dat laatste met een lijzig knikje van zijn hoofd naar achteren, zoals je dat ook doet als je iemand wat te eten in de mond stopt en met die petieterige beweging je wil en verwachting overbrengt dat hij het gaat slikken. Een erotisch gebaartje, waarin de gever virtueel al proeft wat jij gaat proeven, waar Sirius meteen door smolt. Wat een liefde in één kleine beweging. En wat een schoonheid dat deze beweging alleen gezien wordt en nooit benoemd.

Sirius stikte bijna in zijn eerste rook. Gadverdamme, wat is dit smerig, ik moet hem niet hoor. Lachend pakte Frank hem van hem over. Nou, je moet nog veel leren jochie als je een echte vent wil worden. Stevig kneep hij in Sirius wang en stak zijn sigaret in zijn eigen mond. De eerste trek was voor Sirius. Kijk zo doe je dat. Zonder een kuch en met de rook spelend tussen zijn getuite mond en opgetrokken neus. Even dacht Sirius dat hijzelf het ook goed deed en blies het net als hem uit in een verticale rookzuil, waarna het verwaaide in de lucht. In Franks hand zat de aansteker geklemd, waar hij zo trots op was.

aansteker
 
 
hij had het ding van zijn oom gekregen, die had het in india gekocht. het leek meer op een verfafbladderaar dan een aansteker, zo groot was het geval. keek je nog wat beter dan leek het alsof het van oorsprong helemaal geen aansteker was. het had meer iets van een theepot, waarvan de tuit tijdelijk was. je maakte die tuit door hem aan te steken en gas te blijven geven. voor de grap zei sirius, frank, moet je nog een beetje? ja hoor, zei hij gevat, ik lust nog wel een vlammetje en deed alsof hij toebeet.
 
jaren later zagen ze elkaar weer op een verjaardag. frank was nog altijd de meerdere als verschijning, maar er zaten al wat barstjes in, tekenen van zwakte, die sirius ook wel aanspraken. hij was gestopt met roken en ook het duiken was niet meer zijn ding. zo, zei sirius, een echte man ben jij dus ook niet meer. en glunderde. frank lachte wat mee en speelde met de aansteker in zijn zak. ja, dat stoere ben ik wel een beetje kwijtgeraakt. je hebt het ook niet nodig, zei sirius opbeurend, je ziet er nog altijd als een filmster uit. ja vind je, sprak frank bijna verlegen met zijn overgebleven ijdelheid. ja, zei sirius dapper, dat heb ik altijd gevonden. doe normaal, frank haalde de aansteker uit zijn zak en zei lachend: en dan nu voor niet-rokers een kopje thee schenken? ze lachten, hun ogen glansden van de pret, deze herinnering kon nooit meer stuk. een ongedoken leven deelde met het superieure tegendeel een prachtig ogenblik van puur geluk, waarin het onzegbare van wat hem onder de douche zo pijnlijk onderuit deed gaan door de tijd gezuiverd onaantastbaar voor eeuwig op kon gaan.
 


vadernachten

 
Vadernachten

Midden in de nacht schreeuwde Johannes het uit, hol en luid, galmend bijna, kerkhof, het kerkhof, ga naar …… De rest was onhoorbaar gemurmel tot het overging in snurken. Sirius schrok er erg van, ongerust dat de dood hem weg zou nemen, terwijl iedereen nog sliep. Wat moest hij dan doen? hij keek de kamer rond, waar zij met hun twee zussen samen sliepen. Ze ademden zwaar, dus sliepen vast gezond. Alleen, waar was de dood nu gebleven? Zou de dood, net als God, altijd bij iedereen aanwezig zijn? Nee, dan zou hij God zijn. Sirius legde zijn hoofd gerustgesteld weer op het kussen en wachtte op de ochtendzon. Een beginnend streepje dag in de hoek van het gordijn voor het bovenraam kondigde zijn makker al aan. Hij zakte weg in een diepe roes.

Tot plotseling uit de ouderlijke slaapkamer zijn vader schreeuwde dat hij de stilte in zijn ziel nu zat was. Dat het wat hem betrof de Laatste Dag was. Hij had het met zijn god nu wel gehad. De dood had kennelijk na het bezoek aan zijn broer, zijn vader beslopen. Misschien dat Johannes hem dat aanbevolen had, omdat hij dacht dat hij het kerkhof toch maar droomde. Niet echt een goed idee van hem, want wat moest moeder daar nu mee. Het was ook nog zondag, dus dat kwam helemaal niet goed uit voor een dominee. Maar toen Sirius uit zijn bed wilde komen, merkte hij tot zijn schrik dat hij zjjn ogen niet kon openen. Ik ben blind, paniekte het in zijn kop. De dood heeft me verblind vannacht.

Een dikke korst van die dood lag al over zijn ogen. Zou hij zo in een huis rondspoken? Smeert hij eerst alle ogen dicht en slaat dan toe? Het stond wel zo geschreven in het boek van alle boeken, dat een Engel des Doods hen kwam bezoeken die niet hun bloed aan de deurpost hadden gesmeerd, maar dit was wel totaal het tegenovergestelde of was hij besmeerd als uitverkorene?

De schreeuw werd gevolgd door een schrille lach. Ja, zie je wel dat jij het was, hoorde hij zijn vader gillen. Natuurlijk jij, wie anders kan een onbewaakte ziel zo kil verstillen. Terwijl hij voortraasde over zijn geloof en de almacht van Zijn Vader werkte Sirius met man en macht aan zijn gezichtsvermogen. De korst zat echter muurvast. Het deed zelfs pijn eraan te trekken. Voor het geval dat hij de anderen mocht wekken, sloop hij de kamer uit en vond op de tast de deurkruk van het ouderlijk slaapvertrek. Drukte hem naar beneden, maar werd met kruk en al de kamer in getrokken. Voelde zijn val gebroken door enorm geschrokken armen. Ach jochie, wat doe je nou, zei de man wiens geest zonet nog door de dood verkracht werd. De aanraking met een vliegend kind had hem weer zijn verstand gebracht voor deze nacht, maar ook het verdriet van zijn feitelijke geestesgesteldheid. Zijn dikke tranen zochten een weg en vielen op Sirius ogen. In nog geen minuut kwam het snot los, dat hij zelf erop moet hebben gesmeerd bij het neuriënd, rollebollend en snotterend misselijk worden om in slaap te komen

Kom, zei hij zachtjes, kom maar zo tussen ons in. Het is hier lekker warm. De ochtend wacht nog wel even. Zijn moeder draaide zich om. Sirius dacht dat ze van hen wakker was geworden en juichte: mamma, ik was blind en pappa heeft me weer ziende gemaakt. Ze snurkte dwars door zijn wonderbaarlijke genezing heen. Vader lachte om dat dwaze kind van hem en trok hem naar zich toe. Nu slapen jongen, anders ben je morgen nog moe. Zijn stem klonk zo lief, Sirius had hem wel kunnen bespringen. Maar hield het bij bovenop zijn dikke buik klimmen en keek van die bergtop op hem uit. Pappa, vroeg hij, bewaakt God alle mensen die slapen snachts, zodat hun spullen niet worden gestolen als ze een poosje met hun geest uit de tijd zijn? Vader moest er erg om lachen, waardoor Sirius hobbelend verder oreerde. Is God daarnaast ook de tuinman als de bloemen dorst hebben snachts of de buurman die onze heg wil snoeien?

Dat van die tuinman kon vader nog wel waarderen, maar de buurman was over de grens. Hij keek Sirius ernstig, bijna streng, in de ogen. De buurman moet de weg naar God zelf zoeken, kind. Zolang hij niet onze natuurlijke staat erkent, kunnen we niks voor hem betekenen. Het leek wel alsof hij zo alsnog met hem kon afrekenen, omdat hij de onze heg niet goed onderhouden vond en mijn vader daar kennelijk te vaak op aansprak, zocht Sirius naar een voor hem aannemelijke verklaring. Hij zou heel wat jaren later, daar het fijne pas van weten. Dat het ging om een zondige staat, waarin je met kennis van het kwaad als mens absoluut rechtschapen in een verder heidense wereld moest verkeren, wilde je echt God eren. Te ingewikkeld voor een kind, maar ook weer te kinderlijk voor een volwassene, en een bron van oneindig verdraaide zelfwaarderingen. Gelukkig dat hij daar nog niets van wist en zijn vader dat zo ook liever liet en misschien wel altijd zo had willen laten, sliep Sirius mooi nog even in zijn armen tot de ochtendvogels hen wakker loeiden.

Vadernachten komen maar zelden in je leven voor, alleen als God even ophoudt met buurtwachten, was zijn eerste religieuze ervaring met het leven in de schaduw van de dood.


vijver

Sirius eerste levenservaringen

De eerste levenservaringen van Sirius waren jammer genoeg niet zijn eigen schitterende ongeluk om in het gezin van een zeer bevindelijk predikant der Nederlands Hervormde kerk het levenslicht te zien, maar een zeer ernstig ongeval van een motorrijder op de dijk boven de pastorie, waar hij samen met Janie, de dienstbode, getuige van was toen zij er even gingen uitwaaien.

In zijn herinnering was de ongelukkige zomaar onderuitgegleden en met zijn hoofd tegen het trottoir gekwakt. Door de gemene val tegen de scherpe stenen rand was zijn schedel als een kastanje opengebarsten en zag hij de grijze hersenmassa, die glansde in het zonlicht. Voor hem was het hele gebeuren alleen begrijpbaar als een uit de hand gelopen spelletje met nu eenmaal snel stukgaand speelgoed als je het laat vallen. De biomassa toonde hem dat onder de huid van speelgoed net als bij vruchten, noten en sommige groenten week vlees zat. Wellicht even eetbaar als pinda’s. Zo klinisch als alleen een peuter kan, had hij de toestand geobserveerd en begreep hij niet het plotselinge verblinden van zijn ogen door Janie, die zich bijna doodgeschrokken moet zijn geweest.

De motor lag een stuk verderop, nog zo goed als nieuw en is pas de dag erna weggehaald. De aanblik van het opengebarsten hoofd heeft Sirius als zijn eerste stilleven netjes in zijn geheugen opgeslagen, maar hij herinnert zich later niets meer van de commotie die het aan tafel gaf toen hij probeerde met de gebakken levertjes te laten zien wat er in je schedel zit.

Jammer dat hij niet begerepen werd. Als driejarige peuter moet je het juist van beelden hebben in de communicatie. Je woordenschat groeit pas na uitleg van die beelden. Dit werkte bijna altijd, maar nu opeens niet. Vandaar dat hij zich nooit heeft herinnerd wat men gezegd heeft en dat het nog dagen heeft geduurd voordat men normaal tegen hem deed.

In hetzelfde levensjaar van zijn eerste confrontatie met de dood van de ander, mocht hij zelf bijna een doodservaring meemaken. Ook hier zat het spel als een kloof tussen hem en de wereld ingeklemd. Het begon met zijn drie oudere broertjes, die samen een vlot hadden gebouwd en daar de vijver achter de pastorie mee over vaarden. Sirius mocht niet mee en moest aan de kant blijven staan. Dat lot was niks voor hem. Hij wilde immers erbij horen en niet apart behandeld worden als een wezentje dat voor de sier op de wereld was gezet. Nee, zijn aanwezigheid behoorde serieus te worden genomen.

De volgende dag, toen Petrus, Lukas en Johannes op school zaten, zag hij zijn kans schoon. In de vijver dreef nog een plank van hun afgebroken vlotje en Sirius hoefde maar af te wachten tot het in het riet aan zijn kant vastliep om erop te springen. In zijn verbeelding was de plank hem komen ophalen, maar dat viel vies tegen. Hij belandde op het puntje, waardoor de plank omhoog klapte en hem met een flinke tik tegen zijn hoofdje onder water sloeg.

Toen hij wat minder versuft daar om zich heen keek, zag hij in de verte de snoek aan komen zwemmen die Oom Wim in de polder gevangen had en in hun vijver had losgelaten. De vis zag hem ook en zwom hem tegemoet met zijn kaken wijd open, waar luchtbelletjes uit kwamen. Hij probeerde de snoek vriendelijk te begroeten, maar merkte dat zijn woordjes ook luchtbellen werden, nauwelijks geluid gaven en het water brutaler worden, dat tenslotte zijn keel binnendrong. Hij hoeste en proeste maar het bleef er en werd meer. Tot een enorme golf hem omhoog stuwde en langs het klamme lijjf van de snoek uit het water tilde. Het was zijn vader, die zo lang was als een populier en van de kant had opgemerkt dat zijn zoontje aan het verdrinken was.

Net toen Sirius de staart van de snoek wilde beetpakken, had hij zijn zoontje al uit het water geschept met die enorme takken van armen van hem en die kolenschoppen van handen. Nog half versuft en half aan het babbelen vervoerde zijn vader hem als een menselijke ambulance over het grindpad, langs het terras, via de keukendeur de gang door, de trap op om hem uiteindelijk in de badkuip neer te vlijen alsof Sirius al het loodje had gelegd. Hij deed meteen de warme kraan open, terwijl moeder hem van zijn kleertjes ontdeed, en trok ook zijn natte pak uit.

Eenmaal weer bij de tijd zat Sirius tegenover zijn piemelnaakte vader rechtop in bad en voelde meteen een band die hij nog nooit zo met hem had gehad. Zijn vader was altijd met zijn werk bezig en plots was hij er voor hem. Letterlijk en figuurlijk in zowel de rol van zijn redder als van zijn lotgenoot. Nog wat rillerig van de kou verwonderde Sirius zich over zoveel mannelijkheid voor zijn neusje. Wat was zijn vader toch een reus van een held en wat was hij lief voor hem. Zijn handen wasten hem voor het eerst en waren veel zachter dan je van een reus zou verwachten.

Pap, weet je dat je onder water niet kunt praten?, meldde Sirius zijn vader zijn ontdekking van een diepere wereld waarin je beter je mond kunt houden want niemand kan je horen en het water zelf laat je stikken. Natuurlijk kun je dat niet, lachtte zijn vader zonder hem voor schut te zetten, daar is juist de lucht voor en die zit erboven. Ik bedoel, probeerde Sirius zijn gedachten op een rijtje te houden, ik maakte wel woorden maar die werden luchtbellen. Ja, dat klopt hoor, dat is je adem, wilde vader hem uitleggen. Maar Sirius zag het anders en vroeg: hoorde u mij toen ze boven water kwamen?

Even was zijn vader onder de indruk van zijn logica, maar de drang om hem de feitelijke toedracht te vertellen was te groot om erbij stil te staan. Ik was gras aan het snijden voor de konijnen, lichtte hij zijn snelle redding toe, toen ik je hoorde spartelen. Ik ben blij dat je niet verdronken bent, drukte hij Sirius tegen zich aan. Verdronken, wat is dat? vroeg Sirius in zijn stevige omarming door. Dat je…, hij onderbrak zichzelf, opeens bang voor doodsbesef van zijn onschuldige schatje, teveel water drinkt en teveel is nooit goed. Nee, teveel is ook niet lekker, bevestigde Sirius de waarheid van een koe en samen doken ze nog even onder in het bad dat nu tot de rand was volgelopen.


auto op dijk

Het spiegelbeeld los moeten laten
 
De auto van oom Wim hoorde je niet aankomen, voelde je niet hobbelen, zweefde als het ware over de weg. Een Chevrolet Impala geelgroen gelakt en afgewerkt met verchroomde achtervleugels kwam ons halen. Helemaal uit ‘s-Gravenhage. We gingen naar Delft. Voorgoed. Voor het eerst in mijn leven voelde ik me gedeporteerd, getransplanteerd.
 
Mijn meester was nog op de pastorie wezen praten of het niet beter was dat ik eerst in Gameren mijn lagere school afmaakte. Hij was terecht zeer bezorgd over het overgevoelige ventje, dat bij hem altijd opbloeide en door zijn zorg misschien wel iets te lang kasplantje was gebleven. Toen we al een tijdje in Delft woonden kwam de schat nog informeren hoe het met me ging. Heel slecht meester, had ik willen zeggen, ze houden hier niet van dorpsjongetjes en zeker geen protestantse. Ik moet altijd een andere straat nemen naar school en… Maar vader had het woord en ik zat er alleen maar gewassen en gekamd bij, blozend bij iedere lange blik van mijn meester.  
De auto was moeders idee, normaal gingen ze met de bus naar Den Bosch en met de trein verder als ze vervoerd moesten worden over een grote afstand. Zij had kennelijk een visioen gehad, want ze meende zeker te weten dat ik autogek was. Of het was bij haar opgekomen omdat ik zo graag op de dijk speelde en dan thuis kwam met wat ik allemaal niet langs had zien komen. Terwijl ik nooit zonder pilletje het erin uithield en eigenlijk alleen de wind waardeerde als je je hoofd uit het raampje stak. Moeders wens is echter in ieder vaderarme jeugd de enige leefbare  werkelijkheid, zeker als je je eigen behoeften nog niet allemaal onderzocht hebt en zij zo vaak het bij het rechte eind had gehad. Toch moest het halve gezin eraan te pas komen om mij op transport te zetten.  
 

Oom Wim kwam achterom de keuken binnen en meteen veranderde de tijd. De auto was natuurlijk al voor het hele dorp een bezienswaardigheid en bracht de dorpeling even in de moderne hedendaagsheid van de stad. Maar oom Wim was daarvan nog meer doortrokken met zijn bekakt Haags dialect, zijn atletische gestalte, frisse donkerblonde Hollands geknipte kop en voortdurend vriendelijke gezicht, veel opener dan dat van een gamerse inboorling en totaal niet houterig of verlegen met zichzelf. Alsof het weer in huis zonniger werd en hij vooral mamma stukken jonger maakte. Ze praatte ook meteen ooms taaltje, het was tenslotte haar broer.

Het plan was duidelijk goed in elkaar gestoken. Oom Wim kon die kleine Sirius makkelijk verleiden voor een ritje met alle ramen open en ondertussen waren  de laatste dozen gepakt en was het huis totaal leeg. Oom was wel bijzonder aardig. Ik mocht zo’n beetje alles van het dashboard uitproberen. De enorme ruitenwissers met verlengde armpjes, de ruitensproeiers, de achterlichten, vier binnenlichtjes, zelfs voor bij zijn voeten zat een licht, alles kon elektrisch worden bediend. Hij reed zelfs Gameren uit door Nieuwwaal, waar ik nog nooit was geweest, Kerkwijk en een lange bocht weer naar huis. Teruggekomen voelde het al zo verlaten aan dat ik niet eens om wilde kijken, terwijl ik toch nog geen afscheid van de dieren had genomen. Zelfs niet van het schaap, dat we ieder jaar voor de kerst vetmestten en nu bestemd was voor de koster. Die ook onze kleermaker en tuinman was en die ik in al die voor mij gescheiden rollen ook nog geen handje had gegeven. Dat drong echter pas tot me door toen ik de dijk oprende waar mijn broer en zus al klaarstonden met ook mijn koffertje bij zich voor de deur van kruidenier Van der Vlist. 
Terug kon ik niet, dan had mijn broer Petrus me allang te pakken, en op de dijk zag ik geen koster, tuinman of kleermaker. De koster vond ik niet zo vervelend. Hij had me vaak verraden als ik spijbelde. De tuinman was me liever, hoewel hij me ook weleens aangegeven had, toen ik spijbelde voor de schooltandarts. Maar de kleermaker miste ik wel heel erg. Nooit iets naars mee gehad en veel middagen op zijn atelier meegeholpen met de tenus van de plaatselijke harmonie repareren of de toga van mijn vader, het kostuum van de enige herenboer in het dorp, de colberts van de dokter, eigenlijk had ik van iedere man van belang in het dorp de mooiste kleren in mijn handen gehad en van knopen of rijgdraden voorzien. Het zat me dwars hem niet gedag te hebben gezegd en met hem heel het vergeten dorp. Ook de plek waar we op oom Wim moesten wachtten. Waarom nou precies daar waar mijn liefste vriendje woonde, die zich naast hen geposteerd had? Ze deden er wel alles aan om me ritueel verdoofd af te voeren. Ik had hem juist de dag daarvoor op mijn eigen plekje, aan het eind van de Heilige Geestweg verteld hoeveel ik hem zou missen, dat ik heel veel zou schrijven en iedere vakantie terug zou komen. 
Er was allang telefoon, maar niemand kwam in die tijd op het idee dat voor contact tussen kinderen te gebruiken. Kinderen van nog geen tien jaar werden sowieso niet echt serieus genomen. Je was eigenlijk een alien voor de oudere broers en zussen, niet van hun tijd. Vandaar dat je alleen toegang had tot de oude technieken, denk ik. Bovendien was ik de jongste en die houdt men het liefst zolang mogelijk in de staat van een kleuter, een mensachtige vorm van levend speelgoed. En ik was de enige die nooit verder was gekomen dan de markt van Zaltbommel en daar zo geschrokken was van leeftijdgenoten in pyama’s op straat, dat ik nooit meer een voet over de grens van het dorp heb gezet. Meer buitenaards kon een mens niet zijn.  
Stijfjes ging ik naast mijn broer staan. Geert vond het zo wel best en gaf me een half handje want hij moest nodig plassen en de auto kwam er al aan. Mijn broer hield vanaf dat moment mijn arm heel stevig vast. Hij herinnerde zich zeker de keer dat ik mee op vakantie zou gaan en de hele dag verdwenen was. Moest hij alleen naar de dames Verheul, waar zij op gezette tijden opgevangen werden als moeder ziek was. Ze had epilepsie gekregen na mijn geboorte, de aanvallen werden met het jaar erger. Samen logeren bij die tantes vonden ze op zich best leuk, maar alleen met die twee dames was volgens mijn broer een straf. Dan werd je vertroeteld als een baby en wat tafelmanieren enzo betreft niet meer verbeterd maar geheel heropgevoed.  
De auto stopte vlak voor mijn neus. Pappa zat al voorin en mijn oudere broers Johannes en Lukas achterin. Petrus en Ruth trokken me tussen elkaar in de ruime achterbank op. Daar zat ik dan als een knakworst tussen 4 boterhammen geprakt. Al snel draaide ik me ertussenuit en hing scheef over de hoedenplank tegen de achterruit gedrukt, toen we uit Gameren vertrokken. In de spiegeling van de autoruit bleef mijn dorp en mijn jeugd nog lang zinderen en met mijn armen omspande ik wat verloren zou gaan en nooit meer terug zou komen, een vanzelfsprekende wereld met doodgewone mensen, waar je overal toegang toe had, waar je bij iedereen over de vloer kwam, waar alles was zoals het hoorde met geen twijfel over het waarom.  
In de spiegeling zag ik mijn beginnende tienerhoofd, nog gezond blozend, open en vrolijk, met een gloed van stil verdriet, maar vol hoop dat het allemaal goed zou komen. Ik had de pillen niet voor niets geslikt. We kwamen zonder een golfje in mijn buik aan in het nachtelijke Delft, waar ik me al meteen niet thuis voelde. Een huis aan een spoorlijn die dwars door een stad ging en aan beide zijden autowegen, wat zijn ze met me van plan? Wilen ze een kleiner gezin? Dan kun je toch ook gewoon mij naar die dames Verheul brengen?
Het nare gevoel hier nog veel sneller de dood tegen te komen, dan in het dorp onderaan de dijk, had bezit van me genomen. Ik zou er pas na mijn tienertijd echt van verlost worden. Het spiegelbeeld van het gelukkige dorpsjongentje middenin zijn habitat had ik het liefst meteen omgesmolten tot het straatschoffie dat in de stad omringd werd door steeds meer liefhebbers van zijn wonderbaarlijke grappen en grollen. Maar spiegelbeelden laten zich niet omsmelten zonder ze los te laten en af te wachten of het stukvalt en je met de scherven aan de slag kunt.