Archief voor de ‘Huisgoden’ Categorie


Zeg beeldaankleder, gilt de Vrouw-uit-Klei op si-hoogte, wat ga je nou met ons doen? Als beelden vrezen wij dat ons verhaal uit is. Wil je ons allemaal weer dood hebben? Dit wordt me teveel en ik barst in tranen uit. Ik heb van dit alles niets gewild. Het is natuurlijk stom van me dat ik jullie vraag om de historische plaats van Krul te noemen zonder te beseffen dat ik daarmee in jullie verhalen terecht kom. De tijd waarin het kwaad voor het eerst het goede van zijn rust beroofde. Daar weten Kain en Abel over mee te praten en ook Borstel laat zich gelden. Krul piept dat het ook andersom kan en dat het goede het kwade op betere gedachten kan brengen.

Het is echt genoeg, gil ik dwars door alle commentaren over het ontstaan van een boze buitenwereld en de terugkeer van het paradijs heen. Eva van het eerste kruis troost me met een stukje van haar appel en met haar uitleg dat als zij niet gestraft waren wij niet hadden bestaan. De andere Eva wil net een betoog afsteken over het laatste oordeel waarin het onderscheid tussen een nicht die hetero is en een nicht die homo is opgeheven wordt als Borst alle beelden vraagt stil te zijn.

De olifant van Nadal komt al tetterend aanstampen en blaast het hele verhaal van godsbeelden die converseren over een eind-goed-al-goed-moment uit. Het is opeens vreemd stil om me heen. Al mijn fetisjen zwijgen uitdrukkelijk en staren naar mij als de verlosser die verslagen is door zijn eigen dromen. Alsof ze mij verwijten begonnen te zijn met een nieuwe wereld op te roepen in een oneindig verhaal over goede en slechte tijden zonder een deugdelijk script, waardoor alle mens geworden beelden met een mond vol tanden staan.

Nadal-de-olifantsjongen legt zijn arm om me heen en fluistert: je hebt het volbracht, hoor. De finale is voorbij en alles is weer in de oorsponkelijke staat teruggekeerd. Nu kan de Vrouw-uit-Klei haar leven opnieuw beginnen en wellicht die mode-ontwerper worden die jij in haar zag. Krul kan weer kiezen tussen een vondeling worden of bijtijds de benen nemen om zelf een droomprins te worden. Borstel kan zijn droom als berggodje gezien te worden proberen uit te laten komen of als riviergodje te zorgen voor een einde aan alle droogte op de wereld en daarmee aan alle hongersnood. Het Keltisch Kruis kan de eenwording van een extatisch geloof en een neerslachtig geloof in een geloof in louter hoop en liefde omsmeden. Ik kan nu helemaal opnieuw beginnen aan een nog fraaiere grand slam of kiezen om samen met jou en je moeder een eigen mode-lijn op de markt te zetten. Jij kunt ons ermee aankleden of je kunt ons helemaal uitkleden voor een totaal andere kijk op de zin van een verbond tussen goden en mensen in een paradijs op huiskamerschaal.

De olifant besluit al tetterend:

Ik heb het op mijn manier gedaan

nu breken er andere tijden aan

het leven draait in het zonnerad

de seizoenen om op een lenteblad

de zomer zwoel in een glas geserveerd

de herfst in de kleur van je gevoel verteerd

de winter geeft licht met haar eeuwige sneeuw

het voorjaar begint met een mooie, uitgerekte geeuw

het Hof van Eden is omgeploegd tot een strand

wordt zomers bevolkt door binnen- en buitenland

koeien die wachten op de voor hen uitgelopen mensen

vissen lezen er de krant voor met insectenogen in als lenzen

kinderen dollen met de leeuwen die uit alle wapens zijn geslopen

zingen: wij zijn één volk, één wereld, één massanatuur als we hopen


Het Keltisch kruis reageert onmiddelijk op mijn wanhopige blik (zie:  Borstel ) met een splitsing in twee kruizen. De tekst het is het leven van ieder lichaam wordt vervangen door een niet mis te verstane quote van Goethe. De Vrouw-uit-Klei vertaalt het al lezend in hemelhoog juichend, dodelijk bedroefd. Het citaat komt uit het gedicht Klärchens Lied, voegt zij er onvertaald aan toe. De regel Glücklich allein ist die Seele die liebt wordt weggelaten.

Dat is jammer, treur ik. Waarom laten jullie dat weg, vraag ik de kruizen teleurgesteld. De drager van Hemelhoog-juichend legt overdreven enthousiast uit dat ze het echt niet hebben weggelaten hoor. Welneeee!, zingt het manische kruis bijna, het staat op de achterkant van onze hemdjes. De binnenkant, corrigeert het depressieve kruis zijn tegenpool.

Waarom nou daar?, vraag ik. Hemelhoog is niet te stuiten. Dat komt vanwege die uitspraak zelf. We zijn daar nog niet uit. Wat bedoelt Goethe eigenlijk. Wil hij zeggen dat de liefhebbende ziel alleen gelukkig is. Verwijst hij daarmee naar de geslachtelijke eenzaamheid van Adam en Eva. Volgens Adam op mijn kruis is dat niet waar en is die uitdrijving juist goed geweest voor de relatie. Eva ziet het iets anders. Voor haar is het voelbaar geworden dat liefde uit de ziel moet komen wil men samen geluk kennen.

Dodelijk-bedroefd is het met deze uitleg niet eens en onderbreekt de woordenstroom van Hemelhoog. Alleen de ziel die liefheeft kent het geluk, sombert hij bijna verwijtend en schakelt over op een lome stem. Er is daar een misverstand in verwerkt. Volgens het oorspronkelijke verhaal waren Adam en Eva de eerste mensen, maar niet de enige mensen. Toen het gebod geschonden werd om van de kennisboom van goed en kwaad te eten, die de mens een eigen ethiek kan geven, werd de liefdesband tussen de schepper en zijn evenbeelden verbroken.

Hemelhoog gilt het uit van de pret. Wat een fantasierijke uitleg voor een zielig kruisje. Straks ga je ons nog vertellen dat er in het paradijs duizenden paren bestonden als Adam en Eva. Waren daar soms ook homoparen tussen die Adam en Adam heten of Eva en Eva? Ja, gilt Abel Hemelhoog, mijn broer en ik zijn dus neven van elkaar. Ik ben geboren uit de gemeenschap van Adam de Dodelijk Bedroefde met Eva Hemelhoog. En ik, sombert Kaïn de Dodelijk Bedroefde, uit de gemeenschap van  Adam Hemelhoog en Eva de Dodelijk Bedroefde.

Dit gaat me te ver. Ik vraag beide kruizen zich aan mijn agenda te houden. Eigenlijk wil ik alleen weten of jullie mij een tip kunnen geven om het exacte postadres van Krul te pakken te krijgen. De kruizen gaan in overleg. Hemelhoog komt met hun conclusie. Luister, Krul is een vondeling. Hij is het symbool van alle vondelingen. Maar ook van alle weeskinderen, vult Dodelijk Bedroefd het kruiswoord van Hemelhoog aan. Ja, en van alle weglopers, zwerfjongeren, beatnicks, punkers, nerds, AMA’s, uithuisgezettenen, pleegzorgkinderen, hangjongeren, junks, straatkatten…,  ratelt Hemelhoog aan een stuk door.

Stop, zeg ik, het is genoeg. Ik begrijp dat Krul een belangrijke god is voor de thuis- en daklozen onder de jeugd. Maar hoe zit het met zijn adres. Oh, onderbreekt Hemelhoog zijn oneindige reeks kruiswoorden, dat zit zo. Waar hij liefde heeft gevonden, blijft dit heerschap voor altijd. Ja, vult Dodelijk Bedroefd zijn broederkruis aan, zijn ziel heeft jouw plaats en tijd lief en is voor het eerst gelukkig in zijn bestaan. Laat hem alsjeblieft staan.

Plots zingen beide kruizen een libretto van zes verzen in een opera op kijkdoosformaat, waardoor ik snotterend Krul om vergeving moet vragen.

Adam Dodelijk Bedroefd zingt:

beschouw eens het leven

voor heel even

als doorleefd

en ga niet meer

je goddelijke gang

voor vanda-a-aag

Eva Hemelhoog vervolgt:

vraag niet naar een mij

geen behoefte meer aan een wij-

ze van bestaan

van de kant van de maan

als vra-a-aag

Abel Dodelijk Bedroefd:

biedt u slechts bewegingsloos aan

aan alle vliegen, vlooien en vandaa-alen

wacht als geplukt fruit op de schaa-alen

Kaïn Hemelhoog:

dag til mij zacht uit de nacht,

in het licht o-omhoog

geef hoop aan ’t geloo-oo-oof

De Hemelhogen samen:

dat wij eenmaal zelf

de dag mogen tillen,

de nacht onze lijven

tot rust heeft gebracht

De Dodelijk Bedroefden zingen samen driemaal:

zodat de paarden voor onze haastige geest

voor eeuwig ontspannen mogen wo-orden

De Vrouw-uit-Klei zingt op de achtergrond een simpele aria:

do, re, mi, fa, sol, la, si, doooooooooooo

Tenslotte produceert Krul in de gloeilamp op zijn hoofd de Liebestod van deze mini-opera:

Ik ben nog nooit zo ontroerd geweest en verlang nu dat er een olifant komt die het verhaal van mijn fetisjen met zijn lange snuit uitblaast.


Vandaag weer een wonderbaarlijke menswording van een fetisj mogen aanschouwen. Ik ben om 4 uur opgestaan om lekker in de ochtenddauw hard te sporten. Sta ik net mijn kniebuigingen op het balkon te doen, zie ik Borstel tegen Krul rare gezichten trekken. Aanvankelijk dacht ik dat ik het projecteerde.

Ik wilde te graag dat Borstel Krul aan de praat zou krijgen over zijn postadres en mikte erop dat fetisjen onderling denken dat ze onopgemerkt door hun vereerders met elkaar kunnen communiceren. Ik had gisteren de Vrouw-uit-Klei tegen het Keltisch kruis zien praten en meende zelfs dat de daarop afgebeelde Kaïn terugkletste, maar toen ik me er overheen boog zwegen ze beiden als het graf.

Maar nu zie ik duidelijk een rebus door Borstels mond gemaakt worden. Een hekje, een oog en opgetrokken lippen. Wacht eens even, dat hekje is een waarschuwing dat hij opgesloten wordt en achter tralies zal vereenzamen. Het oog knippert niet. Dat moet een hypnose in uitvoering verbeelden. Dan is die lach met ontblote tanden het teken dat Borstel het adres gelaatstrekkender wijze eruit heeft gekregen.

Shit, ik heb niet eens op Krul gelet, ik had verdulleme zijn lippen kunnen lezen. Wacht nog eens even, Borstel seint mij in met een omkering van de boodschap. De ontblote tanden geven aan dat Krul uit een cultuur komt waar men de hele dag lachebekkend rondloopt en veel aandacht schenkt aan het gebit en de mimiek. Ze spelen het spel ernstig, omdat hun goden geen chagrijnige dienaren willen. Anders dreigt de kooi en daarna het grill-rooster.

Dus toch een Incaatje, die Krul! Borstel leest mijn gedachten, zoals hij dat van zijn schepper geleerd heeft, en veegt met zijn haren ze symbolisch uit. Vervolgens kijkt hij me recht in de ogen, gaat op zijn tenen staan en buigt als een camera naar me toe. Eh, een land waar iedereen in de gaten wordt gehouden?, mompel ik. Borstel schudt nee en laat het hek in zijn mond verdwijnen alsof het toegang tot een voornaam huis geeft.

Ik peins en peins, en plots valt me in dat hij van hoge afkomst moet zijn. Weer schudt Borstel nee. Hij knippert nu met zijn ogen en laat ze als een neonbuis boven me leeg naar de grond staren. Ik ga er even voor zitten. Een hek dat langzaam opengaat, een schuifdeur, een schuifwand of een opengaande beveiliging. Hij knikt heftig ja bij mijn laatste gedachte.

Ok, Borstel, dan is die neonbuis een teken dat we in een gebouw moeten zijn, waar hard gewerkt wordt dag en nacht. Hij schudt nu geërgerd nee. Oh, niet dag en nacht dus. Nu knikt hij weer geestdriftig ja, Een winkel, een accountantskantoor, een museum, een…

Borstel ontbloot al zijn tanden en bijna hoor ik een gulle lach. Maar ja, welk museum, peins ik. Borstel staat meteen in zijn standaardhouding en zijn mond is weer als vanouds een gat. Ach so, germaniseer ik mijn eureka-gevoel. Een museum voor volkenkunde. Borstel maakt zo waarlijk een vreugdedans en de rebus flitst heen en weer door zijn mond. Krul kijkt sipper dan ooit. We hebben zijn adres bijna te pakken. Nu nog uitzoeken in welke plaats dat museum staat.

Ik ga in mijn gedachten na: Leiden kent het Rijksmuseum, nu Museum Volkenkunde genoemd. Borstel schudt Nee! Den Haag kent Museon. Borstel schudt Nee! Delft kent Museum Nusantara. Borstel schudt Nee! en blijft Nee! schudden als ik Rotterdam, Amsterdam, Venlo, Enkhuizen en Arnhem noem. Ook het Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum Oudenbosch wordt fout gerekend door Borstel. Dan blijft het Museum voor Mens, Natuur en Wetenschap in Groningen over. Borstel knikt heftig JA!!!

Ik draai me om naar Krul en zeg plagerig: zo Krulletje, jij bent dus wegggelopen uit de collectie van het voormalige Koloniaal Landbouwmuseum Deventer. Maar Krul geeft geen krimp. Waarop Borstel hem kwaad zijn tanden laat zien, het hek laat rammelen en met een boos oog hem dwingt toe te geven. Maar niets baat. Krul blijft in zijn standaardhouding zwijgen. Ik kijk wanhopig naar het Keltisch kruis.


Het aangeklede godje Krul heeft vanochtend me persoonlijk bedankt voor het engeltje op zijn hoofd.

Ik schrok m’n hoedje

dat krek op zijn vader leek

zoals het me scheen

uit ’t visserslatijn

en dat hij hoorde zeggen:

Ik ben het,  het Licht

Zijn vissenlippen

lispelen links dat het nu

eeuwig kerstfeest is

rechts zie je onder

zijn schedeldak hem zwijgen

over zijn adres

Ik wacht rustig af

tot hij weer een goede bui

heeft of ik hem straf


Na aankleding van de beeldjes van de vrouw, de jongen, de punker en het kruis, die mij aanspreken om zonder angst te leven, is er een laatste beeldje dat ik vanaf 2008 als fetisj gebruik om er levenskracht uit te putten. Nadal-de-Olifantsjongen, die een koperen olifant met een tennisbal in een fluweel gebloemde plastic foliezetel begeleidt. Ik heb de installatie vernoemd naar de Spaanse tennisser,  die in dat jaar Federer versloeg en begon aan een vierjarige overwinningstocht op Roland Garros. Ik noem hem de Olifantsjongen naar het boek van R.Kipling, waarin verteld wordt hoe de olifant aan zijn lange slurf is gekomen. In de beschrijving van zijn hongerige nieuwsgierigheid naar wat een krokodil als maaltijd lust, herken ik mijzelf.

My father has spanked me, and my mother has spanked me; all my aunts and uncles have spanked me for my satiable curiosity; and still I want to know what the Crocodile has for dinner. In het relaas dat hij uiteindelijk de krokodil zelf ernaar vraagt en deze in zijn stompe neus bijt, waardoor hij al trekkend samen met de slang een lange slurf krijgt, waarmee hij zijn familie kan terugslaan, wordt ik aangesproken op mijn taak het boek der boeken zelf te schrijven waar ik mee om de oren ben geslagen. Ik zie er ook Nadals doorzettingskracht in terug om de onverslaanbaar geachte Federer te verslaan en daardoor uit te groeien tot een tennisser met de hongerigheid van een olifant naar de tennisbal als een diep gelovige dienaar van die sport. Zoals Louis Paul Boon het geloof in de hond-met-ballen stevig omarmt, omdat je in iemand moet geloven, gelooft hij in die van de olifant.

Nadal-de-Olifantsjongen lijkt ook op Toomai in het Jungleboek van R. Kipling, die jager wil worden, wat nooit kan als je uit een geslacht van verzorgers en berijders van olifanten komt. Tot de blanke baas zijn onmogelijke wens vervult, op voorwaarde dat hij de olifanten heeft zien dansen. Als eerste mens maakt hij die dans mee op de rug van een ontsnapte oude olifant, waaraan ook de ontsnapte olifant van de blanke baas meedoet. Toomai brengt na afloop haar terug en wordt als een held verwelkomd. De jagers dopen hem om tot Toomai van de Olifanten en nemen hem mee de jungle in, waar hij eindelijk mag jagen.

Nadal komt op mij over als een tennisser uit een geslacht van tennisballendragers, die met hun ballen wil spelen, wat alleen toegestaan wordt als hij zijn hele familie optilt met zijn spel en tennist alsof hij een olifant met bal en al naar de tegenstander slaat. Dat lukte hem op Wimbledon in 2008 in een wedstrijd, waarin de tennisgeschiedenis van Borg herschreven werd in de meest dramatische en zinderende finale aller tijden. Nadal werd de eerste man sinds Borg, die in 1980 het kunststukje uithaalde om in hetzelfde jaar Wimbledon en het Frans Open te winnen en die van Nadals herhaling getuige was vanuit de koninklijke loge.

Nadal speelde dat jaar bovendien in de kleuren van de tennisbal, wat zijn familie nog meer eer bezorgde. Het is hetzelfde jaar waarin ik als beleidsadviseur van het college in Vlissingen eervol werd ontslagen en met vervroegd pensioen kon zonder inlevering van een cent salaris, omdat ik als een olifant door de porceleinkast heen was gegaan, waarin men had getracht weg te kunnen komen met een valse beschuldiging van mijn collega’s en een onrechtmatige kantoorinval compleet met een arrestatie door een particuliere recherchedienst.

De olifant met de bal in de zetel dragend is een dierbare beeldspraak voor mij. Ik moest in 1998 vanwege een zware depressie mijn net veroverde functie als opleidingsdirecteur bij de Hogeschool Rotterdam opgeven en voor de tweede keer in mijn leven hulp zoeken bij de Riagg. Daar kon ik kiezen uit de therapeut die mij het meest aansprak op een presentatiefimpje, waarin alle voorradige therapeuten naast het dier stonden dat hen het meest aansprak. Ik koos voor de man die naast een olifant stond, vanwege het sociale gedrag van deze kuddedieren. Terwijl ikzelf vooral het geheugen en de wilskracht van de olifant me eigen zou willen maken en graag op zijn rug terug zou willen keren in mijn baan, die qua functie een uilenbal in de keel van een organisatie is. Beide dierlijke kwaliteiten waren door mijn slaapkwaal flink aangetast.

Toen de arme man zelf een depressie kreeg, verving het teamhoofd hem, met wie het nauwelijks klikte door zijn overtuiging dat ik een depressie had omdat ik schokkende veranderingen in mijn leven niet het hoofd kon bieden. Die vervanging werd door de door mij uitverkorene meegedeeld toen we elkaar bij de pinautomaat ontmoetten. Hij vroeg me vervolgens waarom ik hem eigenlijk als therapeut wilde hebben. Ik legde hem uit over dat geheugen en die wilskracht, maar voegde er ook aan toe dat de olifantshuid mij goed van pas kwam om mijn kwaal te weerstaan en de omgeving die me de stress bezorgde waardoor die kwaal verergerde.

Toen ik mijn betoogje afsloot met de wens weer een uilenbal te zijn in de keel van een organisatie, die door een olifant wordt binnengehaald, moest hij ondanks of dankzij zijn depressie onbedaarlijk hard lachen. Een lach zoals het beeldje van Nadal als begeleider van de olifant, die zijn bal draagt en die hij samen tegelijk lijkt te gaan slaan tot een verpletterde ace op de helft van zijn tegenstander, ook bij mij teweeg kan brengen als ik hem in mijn droom het  echt zie doen.

Nadal-de-Olifantsjongen heeft een heel bijzonder karakter dat lijkt op dat van een olifant. Hij is buitengewoon sterk, maar ook rustig en zacht. Hij lijkt me een verstandige, gevoelige en dierlijke man. Voor mij zou zijn gelaat op de indiase god met een olifantenkop (Ganesja) het zesde beeldje zijn dat kracht, wijsheid, vriendelijkheid, geluk en lange levensduur tesamen symboliseert. Maar vooralsnog houd ik het bij de vijf die ik aangekleed heb met mijn projecties van mijn grootste wensen en gevoelens. In de hoop dat ze ooit allemaal tegen me gaan babbelen, zoals de Vrouw-uit-Klei dat in mijn vorige blog al deed, en me vertellen dat ik allang alles ben wat ik hen toeschrijf.


It’s everybody’s life, but not for me ging in 1991 door me heen toen ik op mijn eerste vakantie-in-mijn-eentje door Ierland zwierf, waarvan ik dit Keltisch kruis als souvenir mee heb teruggenomen. Ik had net een maniforme periode achter de rug, zoals mijn psychiater mijn geestesgesteldheid duidde. De angst dat Borstel door een overstroming van de Maas het laatste oordeel over me zou voltrekken, was waarheid geworden. Zijn tikje megalomanie was een ballon in mijn geest geworden, maakte van mij een dolgedraaid zonnerad. Het wiel van Wodan, vruchtbaarheidssymbool en symbool van leven en geluk, werd in mijn geest een libretto voor een opera over alle filosofen die hun gedachten als herdershonden op de mensheid af stuurden.

Wodan af, af Wodan schreef ik boven een niet te stuiten woordenstroom, waarin Spinoza, Hegel, Nietsche, Heidegger, Husserl, Sartre, Foucault en Levinas dat aan wolven verwant ras op het publiek afstuurden, dat uit angst voor het opeten van hun eigen gedachten ze met brokjes hersens probeerden te slijmen. Adam, Eva, Kaïn en Abel (die in het Keltisch kruis zijn weergegeven als elkaars tegenpolen) riep ik erin op als mijn poezen, die ze de ogen zouden uitkrabben. Het zijn mijn gebakken sponzen, schreef ik wild, neem, eet en sterf oude gedachten, alle gedachten, ieder gelogen woord, nu de waarheid in jullie handen een mening is geworden en de onze gedresseerd wordt als wij die van jullie tot ons nemen. Vrijheid is een gestolen blik in jullie ogen, waarvan wij lezers helers worden. Enz. enz.

Na twee weken lang totaal niet geslapen te hebben, belandde ik op mijn flatje op de Weena in Rotterdam in een verschrikkelijke psychose. Mijn hoofd was op hol geslagen. Ik kon mijn gedachten nergens bij houden. Malend liep ik in mijn lange overjas door mijn appartement. Schreef de muren vol met spreuken om me te kalmeren, Megalomaan dacht ik dat ik Jezus was en overtuigde mijzelf daarvan door een scheur in de binnenvoering van mijn jas te ervaren als de plek waar het zwaard in de Mensenzoon werd gestoken. “Stop al het denken”, “Maak van het woord niet je vlees”, “Hang je hemd aan Zijn Kruis”, “Laat wat in het vat zit niet verzuren door erin te turen” en “Druk de hand van God naar beneden”.

Ik durfde de deur niet meer uit, want als ik buiten kwam greep het leven van iedereen me bij de strot. Hoe konden zij leven, vroeg ik me af. Hoe konden zij doorlopen, terwijl ik bij iedere stap de dood aan mijn zolen voelde plakken. Hoe konden zij melk kopen, terwijl ik verstijfde voor de stapel melkpakken; radeloos en wanhopig om me heenkijkend of iemand me kon vertellen hoeveel pakken ik moest meenemen. Hoe kon ik de sleutel in het sleutelgat krijgen, toen ik voor mijn voordeur stond. Hij droeg het kruis van ellende de berg op en ik wilde van het balkon springen om van mijn kruis verlost te worden. Op hetzelfde balkon waar ik de dag daarvoor meende de apocalyps te zien aankomen. Zwarte wolken pakten boven de Havenstad samen. Voor mij het teken dat de regering straks mij zou komen vragen als de Messias op te treden die de wereld zou redden van zijn ondergang.

De psychose duurde tot ik naar de Vrouw-uit-Klei keek, die me wees op mijn vitaliteit en mijn verantwoordelijkheid om het kind in me niet met het badwater weg te gooien. Het bracht me uiteindelijk weer terug tot wie ik was als tiener: een homo ludens op iedere gewillige schoot klimmend, met het lam in de houdgreep en een blik die volgens mijn oudste broer een sublimiteit verraadde aan beheersing van de hele situatie, omdat ik uitstraalde dat me niets kon gebeuren met twee broers boven me, die nu beiden dood zijn.


Hij stond ooit op mij te wachten in de Wereldwinkel voor de ingang van het toenmalig geheten Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Borstel is zijn doopnaam, die ik hem gaf nadat ik hem van zijn koper afgepakt had. Ik moest hem hebben, want ik zat verlegen om een riviergodje toen ik in Rotterdam ging wonen in 1982 en Krul al bibberde bij het idee dat hij daar me moest beschermen tegen natuurrampen zoals het overstromen van de Maas.

Borstel komt uit Zuid-Afrika,  heb ik verzonnen. Ik heb Borstel een schaamlapje gegeven, vanwege de schandelijke politiek van Mbeki die aids zag als een armenziekte, vanwege de uitbuiting van zijn land en volk door de multinationals, en de onhygienische omstandigheden van de armen als de feitelijke oorzaak. Hij weigerde om het met sexuele voorlichting en het aanbevelen van condoomgebruik te bestrijden.

Hij was paranoide geworden van de jarenlange strijd tegen de apartheid en de multinationals. In 2001 sprak hij studenten toe met: “Het Westen is er van overtuigd dat we een verdoemd continent zijn door onze onverzadigbare neiging tot vleselijke lusten en een natuurlijke aanleg tot de promiscue verspreiding van ziektes hebben.”

Triest hoe zijn politieke ideologie verstarde en hij niet los kon komen van het primaat van de klassenstrijd en de strijd tegen Het Westen. De nationale vlag is conform de regels andersom opgehangen dan in de horizontale stand met het blauw van de lucht als de onderste strook. Voor mij benadrukt het nu het bloed dat vergoten is in de strijd tussen ideoligie en realiteit, terwijl de kleur officieel het vergoten bloed symboliseert voor de emancipatie van de zwarte zuid-afrikanen.

Borstel is in het groen van zijn land het best geluimd. Hij praat echter sinds ik hem heb aangekleed als een op hol geslagen computer. Iedere dag hoor ik van de vensterbank de vreemdste verwijten. Een weeklang heeft hij gekrijst: Nederland, groen snollenland. Vandaag piept hij: printeronvriendelijke bedrijfsgebouwen, verwijzend naar de reuzenkantoorflats waar hij op uitkijkt.

Ik gebruik hem weleens als varken om de kruimels op te ruimen en dan voelt  hij zich in zijn element. Hij verkleurt dan de omgeving met de haarverf die de ijdeltuit stiekem aanbrengt als ik het blik leeg.

Borstel wil eigenlijk een berggod genoemd worden, omdat ik hem eens verteld heb over de papoea’s die een radio hadden gekregen van een gulle zendeling en het ding meteen bovenop hun berg plaatsten. Ze meenden dat hij de stem van hun oppergod bezat en dat moest zover mogelijk over hun gebied hoorbaar zijn.

Borstel is een tikje megalomaan. Het is dan ook de vraag of ik wel wat aan hem heb als de Maas daadwerkelijk buiten haar oevers treedt. Ik ben bang dat hij daar zijn  laatste oordeel van maakt, maar ik ben aan dat punkertje zo gehecht dat ik die kans voor zoete koek slik.


Hij is uit steen gehouwen,  ergens op de wereld, maar ik weet niet waar. Ook deze gaf die zwager mij. Hij was lang mijn huisgodje bovenop een apenrots van sinaasappelkistjes in mijn kamer. Ik heb hem nu aangekleed met een gloeilamp op zijn hoofd, die vastgesnoerd zit om zijn gezicht. Het engeltje maakt (hem) licht. Ik heb hem ingepakt in ijzerdraad als een postpakket. Klaar voor verzending naar het adres waar hij ooit moet zijn gemaakt.

Ik noemde hem Krul en dichtte hem goddelijke krachten toe, die zorgden voor een hemels licht als ik niet sliep. Daartoe had ik in zijn navel een blauwe glinstersteen aangebracht. Krul waakte dag en nacht over mijn geheimen die ik onder de kamervloer verborg. Pakjes papier vol tekeningen van een wereld geschapen door Krul.

Als ik hem snachts opwreef, dan gloeide hij als een infrarode lamp. Menig nacht stak hij voor mij het vuur aan, waarin het blauwe nepjuweeltje goud werd. Dan knielde ik voor Krul om hem te danken voor die tand in de mond van mijn voortijdige morgenstond.

Krul was gul met al zijn kleuren en toonde me dat ik nooit bang hoefde te zijn. Altijd was hij er om me te beschermen tegen de angst plots weggenomen te worden door de god van mijn vader, die ik verworpen had toen hij niet in staat bleek om een engel te zenden die Krul gezelschap houdt als ik naar school moest of om een andere reden hem moest verlaten. Nu wacht Krul alom ingesnoerd trouw op mijn vensterbank, tussen de Vrouw-uit-Klei en de riviergod Borstel uit Zuidafrika, die optreedt in mijn volgend blog.


Ze is uit klei gemaakt

veel ouder dan ik was toen

ik het als beeld geschonken kreeg

van mijn eerste zwager omdat ik haar hoofd

zo mooi doorleefd vond

 ik heb haar neus geschonden

bij het naboetseren als kopie van mijn

bejaarde moeder, die zichzelf als sloof zag

toen ik een puberende kunstenaar in de dop was

pas nu heb ik haar geheel verbonden

en staat ze ingepakt abstract

te zijn als kleed over

een schijnbaar gelaten aanwezigheid

poserend voor een monddode icoon

van de ouderdom die ons kleineert

als we niet oppassen met gelatenheid

of geklaag over de resterende menselijke staat

kleed je aan zegt het door de aankleding heen

herpak je voordat de eindstreep jou pakt

Rotterdam 9 juli 2011, Delft 1 juli 1965