Archief voor de ‘Susanna in bad’ Categorie


“Voordat je uit gaat wijden over de spin-off van het verhaal, wil ik eerst eens weten waarom je je verdiept in de hobby’s van mijn vaderskant”, begint Susanna haar bedenkingen te spuien. “Wat is er eigenlijk zo interessant aan? Waarom boeit je het zo? Wat heb jij er mee en waarom houdt vooral de angst voor straf je zo bezig?” Jojakim probeert alles uit te leggen met zijn studie naar de functie van angst, waar hij ooit op is afgestudeerd, maar dat gelooft Susanna niet. “Het lijkt aannemelijk dat je je beroepshalve verdiept in die pyschologie, maar je hebt na je studie nooit meer naar je vak omgekeken. Je vond toch dat het geen wetenschap was maar literatuur?”

“Maar ik schrijf toch bijna alleen over psychologische onderwerpen”, probeert Jojakim zich te verdedigen, “bijna al mijn boeken gaan erover.” “Nou ja, al je boeken, je hebt er drie  geschreven over de prikkelende rol van fantasie. Daar past deze studie naar het ware verhaal van Susanna niet echt in. Alleen in je laatste manuscript ga je ineens  dieptepsychologie bedrijven. Trouwens wat vond de uitgever ervan?”, vraagt Susanna tussen neus en lippen door.

“Ze vond het veel te ingewikkeld voor haar fonds en vroeg zich af of ik er niet beter op kan promoveren”, antwoordt Jojakim ietwat miskent als populaire schrijver. “Ze wil haar handen er niet aan branden”, lacht Susanna om zijn blauwtje. “Ergens heeft ze wel gelijk”, geeft Jojakim toe, “maar ik geef het niet op. Als ik het verhaal van Susanna wat luchtiger breng, als een soort detective, dan zal ze er vast wel wat in zien.”

“Maar al je papierterpen en volgekrabbelde platen dan?”, houdt Susanna hem voor, “die zou je dan voor niks hebben uitgezocht!”. “Ik zou een trilogie kunnen schrijven”, fantaseert Jojakim ter plekke, “deel 1 over Susanna die alleen wil zijn met de schone jongeling met wie zij de angst voor schande deelt. Deel 2 over de ouderlingen die net als rechter zijn aangesteld door Jojakim en na hen in de tuin te hebben betrapt de angst met hen delen voor de misdaad. En in deel 3 de ontpopping van Daniël als troonopvolger, rechter en profeet die met allen de angst voor straf deelt. Bij elkaar vormen ze de Bijbelse geschiedenis met de schaamte om de naaktheid van de mens die uit het paradijs wordt verbannen als genesis van het kwaad waartoe hij daarna geneigd is en waar hij de angst voor misdaad met de ander door deelt vanwege de schuldvraag. Eenmaal in dat kwaad verstrikt en bekneld geraakt, wordt de mens bevangen door de angst voor straf en met name die van het einde van zijn verhaal.”

“Mijnheer gaat de Bijbel herschrijven”, spot Susanna met zijn ambitie. Maar ze is wel onder de indruk van het gemak waarmee hij weer een andere draai aan het hele verhaal weet te geven. “Ik ben benieuwd of het de huidige lezers zal aanspreken, maar ik zie daar wel meer in dan in een boekwerk over de noodzaak van angst voor het volle genot van echtelijke liefde.” Jojakim ziet een symbiose mogelijk. Juist het manuscript over de angst voor de ander die de meest intense erotische prikkeling teweegbrengt, kan hij zo erin weven dat die rode draad als een kabel door het verhaal heen loopt. “Ik geef toe dat ik wel erg veel zijpaden in ben geschoten en teveel overhoop haal, maar al die schrijfsels komen toch wel weer uit op het onderwerp zelf. Ach, ik wil misschien wel alleen maar wetenschap bedrijven en de kracht van de verbeelding van alle kanten uitpluizen, terwijl ik  doe alsof ik het liefst populaire boeken wil schrijven over betere sex. Wat dat betreft ben ik al jaren de draad kwijt. Wat ik wil is teveel tegelijkertijd.”

“Ik dacht juist dat je heel veel draadjes gevonden hebt”, spot Susanna lacherig met de vele interpretaties van het verhaal en de plaatjes over haar naamgenote. Lichtelijk geraakt  begint Jojakim te vertellen over wat het allemaal voor hem betekent. Susanna begrijpt eruit dat hij als tiener samen met zijn broer betrapt is toen zij in de studeerkamer van hun vader neusden in de literatuur die hij achter andere boeken had verborgen. Hun vader had hen er flink van langs gegeven en sindsdien hen scherp in de gaten gehouden. Beiden waren er nog banger voor hem van geworden en tegelijk zworen ze steeds meer samen om alles achter zijn kast ongemerkt door te nemen.

“We hadden de grootste lol met die apocrieve bijbelboeken,  etnografische lectuur en allerlei  christelijk vrijzinnige voorlichtingsbrochures, waarin diverse standjes beschreven werden. Het verbodene stiekem toch lezen maakte het extra spannend.  Toen ik die kisten op zolder vond, kwam die tijd weer helemaal terug. Of ik het me verbeeldde of dat het echt zo was, dat weet ik niet, maar ik las in de notities van je grootvader en van je vader dingen die wij toen ook met elkaar bespraken. Zoals dat het taboe op naaktheid zo gek nog niet was en dat stiekeme sex misschien wel lekkerder was dan er open voor uit te komen. In ieder geval heeft mijn broer me laten zien hoe hij aan zijn trekken kwam door mijn zus te voyeren als ze een bad nam en daarbij binnensmonds die rechters nadeed. Van die scene alleen al kan ik nog steeds genieten.”

“Ach”, reageert Susanna wat meewarig, “dus toen je dit verhaal in die kisten weer terugvond, voelde je je weer als een tiener. ” “Nee dat niet”, verdedigt Jojakim zich, “ik was nieuwsgierig naar wat haar verhaal je vaders deden en naar meer  vertalingen dan die we toen lazen. Vooral je grootvader heeft zich verdiept in allerlei uitleg over de verbeelding van Susanna’s verhaal en zich afgevraagd of het wel om de kuisheid draait. Volgens zijn notities moest het om het verbergen van de schande gaan, omdat Susanna niet meteen haar man noch haar dienstmaagden riep. Het is toch spannend als je grootvader eruit haalt dat je met die angst pas echt van seks kan genieten?”

“Nou, nou, je moet dus vreemdgaan en huichelen van mijn grootvader”, protesteert Susanna. “Sterker nog”, zegt Jojakim, “volgens hem zijn juist degenen die zich al dan niet beroepsmatig met de instandhouding van de goede zeden bezig houden de grootste huichelaars. Ze schermen hun sexuele gevoelens en praktijken geheel af van de buitenwereld. In zijn tijd waren dat, net als in de onze, vooral de wetgevers (nu politici genoemd) , de geestelijken (nu opiniemakers genoemd) en de rechters (nu de rechtelijke macht genoemd). Zij zijn het ook die in dat verhaal hun handen in onschuld proberen te wassen om wat verboden is te kunnen blijven doen.”

“Dat is toch een open deur”, verwondert Susanna zich over zijn ‘onthulling’, “De Sade heeft dat allemaal allang uit de doeken gedaan.” “Ja, maar je grootvader en je vader gaan verder dan de verbeelding van De Sade dat de machthebbers zich vergrijpen aan alles en iedereen”, betoogt Jojakim, “zij menen dat juist de angst voor de schande of voor de misdaad gelijk is aan de angst voor degene die je opwindt of waar je verliefd op bent. Het maakt je alert om op  je hoede te zijn terwijl je geheel op wilt gaan in het spel en zet je aan om te zorgen voor een situatie waarin het niet geopenbaard kan worden. Het maakt het spannender dan als het toe is gestaan en normaal gevonden wordt. Het verdiept je gevoelssysteem.”

“Zo’n ondeugend verhaaltje verdiept wàt?”, ergert Susanna zich aan zijn dure taal. “Oh, die term gebruikt je vader”, excuseert Jojakim zich, “hij verdacht Susanna ervan dat ze de schone jongeling aangerand had. Toen hij haar avances afwees, haar intimiteiten afkeurde en beledigd het hof verliet, zagen de rechters hun kansen verdubbelen. De jongeling keerde zich echter nog om en kon  haar nog net van hun opdringerigheid verlossen. De rechters dachten dat zij hun onzedelijke gedrag konden verbergen door het volk te informeren over de ongewenste intimiteit van Susanna en haar minnaar. De jongeling zou volgens hem toen pas bekend maken dat hij Daniël was en zorgde met zijn visioenen ervoor dat hij haar eer wist te redden en tegelijk als profeet een goede start te maken.”

“Maar wat heeft dat te maken met gevoelssystemen?” stelt Susanna haar vraag opnieuw. “Oh, ja,” corrigeert Jojakim zichzelf, “volgens je vader berust het denken van de meeste mensen op hun voorkeur voor beelden, geluiden, geuren, strelingen, smaken en rillingen.  We zouden niet zozeer iets sèc willen weten alswel iets willen zien, voelen, geraakt door worden, beleven enz. Onderzoek bevestigt dat. De meerderheid van de mensen gebruiiken om iets te waar te nemen en te begrijpen bij voorkeur de rechterhersenhelft. Het gebied waar we emotie, ritme, ruimtelijk inzicht, overzicht, verbeelding, dagdromen, kleurherkenning, muziek en gevoel in het algemeen mee ervaren. We nemen dus voor waar aan waar we visueel, auditief enz. van kunnen genieten of gruwen. Als we het verhaal voor ons kunnen zien en voelen wat het betekent dan doet het ons pas wat. Wat je niet raakt, niet je  gevoel of intuitie aanspreekt, daar kunnen alleen digitale denkers wat mee. Die geven de voorkeur aan de linkerhersenhelft om iets te begrijpen.”

“We moeten het beleven, bedoel je”, vat Susanna het samen, “en daardoor werken die plaatjes beter dan een kurkdroog verhaal.” “Ja, precies”, haakt Jojakim er geestdriftig op in, “daarom heb ik die plaatjes opgeduikeld en ben die gaan bestuderen.” “Waar heb je die opgeduikeld?”, vraagt Susanna ietwat streng. “Eh, uit die kisten natuurlijk,” hakkelt Jojakim. “Dat klopt niet helemaal”, corrigeert zij haar echtgenoot, “want die haardplaat had je toch bij de buren gevonden?”. “Dat is waar”, piept Jojakim en om een vervelend kruisverhoor te ontwijken geeft hij meteen toe dat hij ook wat kiekjes had genomen van de uitspanning aan de rand van de stad.

“Voila, daar komt de zondige christenaap uit de mouw”, concludeert Susanna snel, “mijnheer schiet stiekem plaatjes van onze swingers in het bos. Ik hoop niet dat je echt vreemd bent gegaan, maar als dat zo is dan kan je het gerust vertellen.” “Nee, niet echt”, bloost haar man, “eigenlijk heb ik gemerkt dat voyeren veel spannender is.” “En daar kom je nu pas mee”, speelt Susanna de rol van bedrogen echtgenote om hem vervolgens gerust te stellen dat ze zelf stiekem bekeken worden ook wel opwindend vindt. Maar dat is voor Jojakim een brug te ver. “Je moet mijn angst voor straf niet de nek omdraaien, want dan is de lol eraf”, weert hij haar impliciete aanbod af om het bij het stiekem bekijken van zijn vrouw te houden. “Juist dat je het niet acceptabel vindt en dat ik erom moet smeken me niet te straffen, daar word ik nou opgewonden van.”

Susanna zucht en vraagt hem of hij werkelijk wil dat zij zijn zedenmeester is. “Natuurlijk, schat”, legt hij zijn begeerte uit, “net als in het verhaal, waarin Jojakim als balling wel erg rijk is, ruim woont en zelfs zijn eigen wetten mag doen gelden moet het ongelofelijke bestaansrecht hebben om van het kwaad iets goeds te maken. Een veroordeling, hoe licht ook, geeft immers kans op vergeving en zonder dat is het leven te zwaar. Kijk, ik zie het zo.” Hij laat haar een plaat met organische balken zien en vertelt erbij dat de aarde vol sporen zit van het leven van alle anderen, die op aarde plezier hebben gezocht en ellende hebben verwerkt.

“Ons leven is op hun pleziertochten en ellendewendingen gebaseerd, die zich nu nog onder de schaduw bevinden van wat ooit als goed en als kwaad gescheiden werd. Net als je vaders zie ik intimiteit met  de ander aangaan als een kortsluiting tussen levensgeschiedenissen. Die knetterende verbinding kan de balken van het plafond vormen, waaronder je traditioneel leeft zoals je van huis uit gewend bent. Het kan ook de vloer vormen, waarop je samenleeft zoals de tijdsgeest, die in de lucht is, dat voorschrijft. Beide keuzes houden in dat we genoeg hebben aan de geschiedenis van de mensen om ons heen om plezier te maken. Maar we kunnen ze ook als palen zien die de gehele geschiedenis van de mensheid als grondvlak gebruiken om als hedendaagse mens de werkelijkheid in een hemel te ontstijgen, volgens een profeet die in de oergrond zichtbaar is.”

“Ja hoor, fantaseer er maar op los”, loopt Susanna naar de trap, “ik kan je volgen als het gaat om het plezierprincipe waar alles om draait, maar daar houdt het voor me op. Van de rest krijg ik alleen maar honger. Trouwens ik heb zeewierdraakjes uit Australië meegesmokkeld. Volgens de lokale bevolking zou het een delicatesse zijn. Maar alleen al naar ze kijken in hun habitat is al een delicatesse.” Ze laat hem op haar mobieltje een clip ervan zien.

Jojakim’s ogen worden groter en groter bij het zien van een voor hem volstrekt onbekende natuur en gruwt bij de gedachte dat ze dat gaan eten. “Jij zou toch vanavond koken? Vergeet dan niet je broek-zonder-billen aan te doen”, laat Susanna hem in angst achter met de natuurclip van een bedreigde diersoort, die beneden op hem in een smokkelcondoom al spartelend wacht om geofferd te worden voor een exotische maaltijd.


Op de trap naar de zolder draait Jojakim zich om en instrueert zijn echtgenote om zo behoedzaam mogelijk tussen alle stapeltjes door te lopen. “Deze platen en notities zijn nog niet genummerd”, licht hij zijn voorzichtigheid toe, “wel de stapels zelf. Het hele verhaal begint helemaal aan het einde bij het dakraam op het bureau van je grootvader.” Tot en met de vliering ligt de zolder bezaaid met papieren terpjes, waartussen een kronkelweggetje naar zijn werkplek voert. “Wat is dit?”, roept Susanna verbaasd en verwonderd, “hoelang ben je hier al mee bezig?”

“Ikzelf ben pas sinds je laatste cruise ermee begonnen, maar je grootvader en je vader hebben vele levensjaren erin gestoken”, onthult Jojakim. In sneltreinvaart legt hij uit dat hij drie kisten op de vliering aantrof vol teksten en platen verdeeld in de ‘angst voor schande’, de ‘angst voor misdaad’ en de ‘angst voor straf’. Uit wat hij tot nu toe heeft kunnen bestuderen blijkt dat haar grootvader zich vooral op de ‘schande’ had gericht en haar vader op de ‘misdaad’. Zelf had hij de verzameling verrijkt met nieuwe teksten en platen over de ‘straf’, sinds de wereld in de ban was geraakt van het uitroeien van het kwaad.

Bij het bureau aangekomen pakt hij een vergroting van een deel van het laatste negatief uit de bovenste lade. “Ik zal je straks uitleggen wat ik ontdekt heb over hun verzamelwoede, maar eerst wil ik je laten zien hoe men de rechters kon beschuldigen.” Met een watje in terpetine gedrenkt toont Jojakim hoe Daniël een puzzelstukje heeft opgelicht, waarop linksboven vanaf het midden duidelijk zichtbaar twee bebaarde hoofden  de twee oude rechters voorstellen die samenzweerden; maar ook dat vele andere getuigen hun hoofd laten zien. “In het Joodse verhaal is sprake van een geest die over Daniël kwam, meestal betekent dat dat iemand een visioen kreeg. Visioenen waren de populaire media voor beeldvorming, vanwege het gebrek aan flexibele externe beelddragers destijds. Daniël had bovendien de gave van het woord en kon zo boeiend vertellen dat men als het ware voor zich kon zien wat hij betoogde.”

Jojakim licht tussendoor toe dat alle platen latere pogingen zijn om te pakken te krijgen wat men zich precies voor de geest haalde. Platen werken volgens hem als een hypnose. “Je bewustzijn wordt erdoor geconcentreerd en je aandacht verslapt voor de realiteitszin, waardoor je open staat voor alle suggesties. Je vrije wil verlies je niet, maar wel de angst voor de wil van de ander. Een plaat kan die rol van de ander als geen ander spelen.”

“Bedoel je dat wat je wilt zien, dat de plaat dat teweegbrengt?”, volgt Susanna hem vragend. “Nou, een plaat is natuurlijk gemaakt om alles te kunnen zien wat erop staat”, begint Jojakim een lang betoog over het voorwerp van bewustzijn als een leefwereld op zich. Susanna onderbreekt hem echter. “Dat is logisch, maar de kijker is toch degene die waarneemt en het waarnemen bepaalt toch wat wordt waargenomen?”

“Nee hoor, kijk maar naar deze plaat.” Jojakim laat een omgekeerde versie zien van de plaat met de dij van de schoonmoeder als lokkertje en toont met het watje aan dat het een heel andere voorstelling bevat, namelijk van een eenarmige bokser die in het woud op zijn gemak rondjes loopt. “Onwetend van het volksgericht aan de andere kant van de muur en de verlossende woorden van Daniël”, becommentarieert hij wat hij laat zien. “Dat voeg jij eraan toe”, protesteert Susanna. “Niet echt, want jij wist dat ook al van de plaat die je omgekeerd beneden gezien hebt. Waar je zelfs dacht Susanna te betrappen op een samenzwering met haar schoonmoeder. Maar je kon ook zien dat de rechters haar schoonmoeder molesteren en dat die schoonmoeder een rechter over de knie neemt. Met een watje had de plaat je getoond dat men erop de schoonmoeder dan wel Susanna wil stenigen en dat Daniël met succes de rechters laat bekennen.”

“Dat laatste heb ik niet gezien hoor,” hield Susanna haar argwaan vol. “Nee, maar wel die totempaal, toch?, hield Jojakim haar voor, “en daar draaide het verhoor van Daniël om die het proces tegen Susanna en/of haar schoonmoeder ermee stopt. De rechters werden door hem over die boomstam ondervraagd, omdat ze beweerden dat Susanna daaronder haar minnaar ontmoet zou hebben. In de Griekse tekst zegt de oudste dat het een mastiekboom was, waarop Daniël zegt dat een engel klaar staat om hem in tweeën te snijden. De jongste zegt dat ze onder een groenblijvende eik promiscuum waren, waarop Daniël zegt dat een engel klaar staat om hem de grond in te stampen. Want het verschil in grootte tussen beide bomen kon niemand ontkennen.”

Jojakim maakt met het watje in het rechterpaneel een beulsfiguur zichtbaar en zegt triomfantelijk: “zie je wel ook dat stukje verhaal zat al in het plaatje. De eenarmige bokser staat symbool voor een rechter die op basis van de halve waarheid op weg is naar het voltrekken van het vonnis. De beulsfiguur moet dan wel de engel zijn die hem de grond in stampt.” “Dat zal wel”, ergert Susanna zich hoorbaar aan het zoveelste breiwerk van haar schrijvende echtgenoot, “maar Daniël speelt volgens mij met de Griekse woorden voor mastiek en een groenblijvende eik. Mastiek is immers zowel de naam van een boomsoort als van hars of gom dat dergelijke eiken produceren. Een mastiekboom kan dus een groenblijvende eik zijn.”

“Daar heb je gelijk in”, geeft Jojakim toe, “De Griekse woordspelingen in de aangehaalde teksten van Daniël zien sommigen als bewijs dat de tekst nooit in het Hebreeuws of Armeens bestaan heeft. Andere onderzoekers suggereren dat de woordspelingen zijn toegevoegd door de Griekse vertaler en niets zeggen over de oorspronkelijke vorm van de tekst. De Griekse tekst is overgeleverd in twee versies. De laatste wordt weergegeven in de rooms-katholieke Bijbel met de aantekening dat het niet is gevonden in de Hebreeuwse bronnen. Sommigen zeggen dat het er ‘verkapt’ in aanwezig was, maar daar zijn geen vroege Joodse verwijzingen van gevonden wel in jongere bronnen. Maar al eerder heb ik laten zien dat iedere voorstelling van wat er precies gebeurd is poly-interpretabel is en dat het vooral gaat om de afbeeldingen zelf die je alles kunnen vertellen of voor je verhullen.”

“Er is als het ware een complete verzameling erotica door ontstaan vanaf de schilderkunst van Lorenzo Lotto (Susanna en de ouderlingen, 1517) tot en met die van Rubens, Van Dyck, Tintoretto, Rembrandt, Tiepolo en Artemisia Gentileschi. Benton schilderde een moderne Susanna met schaamhaar in 1937 en zelfs Picasso heeft zich erdoor laten inspireren. In het begin en vooral in de Barok benadrukte men het drama. De latere werken concentreren zich op het naakt. Op een 19e eeuwse versie van Francesco Hayez in de National Gallery in Londen zijn de ouderlingen geheel verdwenen.” Jojakim wil nog vertellen dat het verhaal op een gegraveerde bergkristal in het midden van de 9e eeuw in de regio Lotharingen is vastgelegd, dat Händel een oratorium over Susanna schreef en dat het fabelkarakter is vastgesteld tijdens de Grote Depressie, maar Susanna wil een heel ander onderwerp aansnijden. Waarom Jojakim hier zo mee bezig is en met name met de angst voor straf.


De twijfel van Susanna over wie ‘Mij is van alle kanten bang’ zegt, lijkt aanvankelijk weggenomen te worden door een Hollandse haardplaat. Jojakim, haar schrijvende echtgenoot, heeft dat stuk antiek gevonden tussen het grofvuil van de buren. Het middentafereel laat duidelijk een jonge Susanna zien, die in een hof een bad neemt, met achter haar de hoofden van twee of zelfs meerdere ouderlingen die haar ‘versoecken tot oneere’ influisteren volgens notities op de achterkant. Ze vindt het opmerkelijk dat Susanna-in-bad haar smeekbede richt tot een totempaal. Alsof ze als een slang er omheen heeft gedanst toen ze nog geen enkele nattigheid voelde.

Susanna-in-de-moderne-tijd twijfelt over de echtheid van het voorwerp. Als museologe weet ze dat de centrale afbeelding omgeven hoort te zijn door bloem- en bladmotieven, maar daar ziet ze slechts enkele vormen van. En de duidelijk zichtbare kop van een kaaiman had een hoorn des overvloeds moeten zijn. Of zou Susanna zelf die hoorn verbeelden, die alles schenkt wat je maar begeert? Even is ze in de ban van het idee dat alle figuren ook mythische voorwerpen kunnen voorstellen, maar al snel concentreert ze zich weer op de echtheid van de haardplaat. De plaat hoort naar haar idee in een boog te zijn afgewerkt, maar aan de bovenkant ziet ze slechts een uitzicht op bergen met boomkruinen en vogeltjes in de verte. Aan de onderkant is een deel van de plaat zelfs afgebroken.

Ze piekert over de vrij ongebruikelijke afwerking. Hollandse haardplaten hebben weliswaar doorgaans een rechthoek als basisvorm, maar de bovenzijde behoort geheel gebogen te zijn. Het beetje boog dat het berglandschap als horizon biedt, maakt dat de afbeelding op de plaat overeenkomt met de vorm van een afgebrand Amsterdams grachtenhuis. Voorts valt haar het ontbreken van het parelsnoer op, dat normaal het middentafereel van de randfiguren scheidt. Gelukkig komt net Jojakim terug van de uitgever en kan haar uit de droom helpen. Volgens hem werden destijds aparte modellen gebruikt voor de centrale afbeelding en voor de randversieringen.

“Gieterijen hadden dikwijls eigen karakteristieke randfiguren, waarbinnen verschillende middentaferelen konden worden weergegeven. Voordat de afbeelding in een zandbed werd afgedrukt, werden in de regel eerst de diverse plaatdelen op een houten bord geschroefd. In dit geval heeft de gieter wat te weinig ruimte gebruikt. De verschillende delen van het model zijn zo dicht bij elkaar geplaatst dat er onvoldoende plaats was voor het gebruikelijke parelsnoer. Daardoor maakt de plaat als geheel een wat gedrongen en rommelige indruk.”

“Dus de plaat is echt”, concludeert Susanna half vragend. “Jazeker”, neemt haar man haar laatste twijfel weg, “als ik de hele plaat overzie, dan vermoed ik dat in dit geval de verschillende delen van het model los in het zandbed zijn gestempeld, zonder ze eerst op een bord te monteren. Dat zou deze plaat tot een uniek exemplaar maken. Echter, in Welsum en Vreden (Duitsland) bevinden zich identieke exemplaren. Daaruit valt af te leiden dat de gieter ook hier de normale werkwijze heeft gevolgd. Wel is de kaaimankop later uit het model gesneden, dat oorspronkelijk gemaakt is naar een gravure van Hans Schaüfelein (c.1480-1540). Je ziet dat het duidelijkst terug in het negatief, waarin ook opvalt dat het gezicht van het slachtoffer en profile slordig is gesneden.”

“Zou het een tweeslachtig portret zijn?”, oppert Susanna, “Dat verklaart de twee verschillende verhalen.” “Tja”, krabde Jojakim zijn hoofd, “wat precies waar is aan het verhaal van Susanna in bad, dat heeft niemand ooit kunnen vaststellen. Het hoofd lijkt inderdaad twee ‘gestalten’ te bevatten, maar dan zou dat voor het hele lichaam moeten gelden. Kijk, liefje, de historie van Susanna speelt zich af tijdens de Babylonische ballingschap en dateert daardoor als anekdote uit ongeveer het jaar 550 v. Chr. De Joden en de Grieken hebben er hun eigen verhaal van gemaakt. Of de kuise Susanna of haar schoonmoeder een bad nam in haar tuin, daar kan men nu over twisten. De maker van de haardplaat heeft het destijds opgelost met een iets kleiner hoofd in een iets groter hoofd. Op een eerdere prent heb je kunnen zien dat Susanna toekeek hoe haar schoonmoeder als stand-in werd gemolesteerd of  een rechter over de knie legde. Sommigen suggereren zelfs dat Susanna in het rumoer zich bekende aan de schone jongeling en enkelen dat deze jongeling Daniël was.”

“Maar”, onderbreekt hij zichzelf, “vooral is er getwijfeld aan de kuisheid zelf. De christelijke kerk heeft uiteindelijk afstand genomen van de gehele voorstelling van het gebeurde en de bijbel ontdaan van dit hoofdstuk. Zo kon men Daniël behouden als een godvrezende zoon en opvolger van koning David, die nergens van verdacht kon worden en wiens afkomst onbetwijfelbaar was. Immers, als anonieme schone jongeling kon hij niet de zoon van David zijn. Bovendien zou hij weleens de oude rechters vals kunnen hebben beschuldigd om bestwil van zichzelf en zijn minnares Susanna. Dat zou door de cv van een koningszoon en profeet een flinke streep halen.”

“Als men elders schrijft dat hij pas verscheen op weg naar de terechtstelling, dan is zonder fictie niet verklaarbaar dat hij het ware verhaal wist”, merkt Jojakim tenslotte op. “Wat we zeker weten is dat Susanna dan wel haar schoonmoeder in ere werd hersteld. Althans, alle verhalen getuigen van de overwinning van de onschuld en de gerechtigheid over de zonde, de valse getuigenis en de corrupte rechtspraak. Echter geen enkel verhaal kan uitsluiten dat de rechters in de valkuilen van Daniël zijn getrapt om zijn heimelijke omgang met Susanna te verbergen.”

“Er zijn andere historische feiten van belang”, keert Jojakim terug op zijn betoog over de zin van deze geschiedenis, “het eerste is dat er ruim voor Christus al sprake was van een Verlosser die niet de liefde maar de kuisheid predikte. Het tweede is dat die deugd de centrale waarde wordt van het christendom, door de preoccupatie van Augustinus met een kuis levenspad. Het derde is dat de vorm van deze verlossingsgeschiedenis de mensheid meer heeft gebracht dan de achterliggende moraal. Het gaf schilders de kans om een naakte vrouw af te beelden, de geschiedschrijvers de kans om David’s onkuise omgang met Bathséba door de verlossende woorden van zijn zoon Daniël schoon te wassen en de gelovigen de kans om te genieten van erotiek door zich alles ervan voor de geest te halen of vanaf de 17e eeuw (wanneer de boekdrukkunst tot volle bloei komt) zelf te lezen over deze ondeugende petite histoire.”

Jojakim wil nog zeggen dat men er theologisch de erfzonde mee ter discussie kan stellen en ook de noodzaak van de kruisdood voor een verlossing van de zonden, maar Susanna is museologisch niet tevreden met alleen dat “we er prachtige kunstwerken aan hebben overgehouden”. Ze wil per se weten wat authentiek is en pakt de originele prent uit Jojakim’s verzameling erbij.

Op de achterkant staat ” ‘Waerschouwinge aen de Lesers’ van Pieter en Jacob Keur (1736): (…) Alsoo het oock niet gelooflick en is dat de Joden in de Babylonische gevangenisse hare eygene Rechters gehadt hebben, die macht hadden yemant ter doot te verwijsen, ende die Grieksch souden hebben gesproken: datse daer oock kostelicke huysen ende hoven souden gehadt hebben, gelijck in de historie van Susanna ende Daniel gesegt wort, cap 13. verss 4, 5, 54, 55 & c. ende dat dese historie soude geschiet zijn ten tijden van de Koningh Cyrus, cap. 14. vers 1. ende dat Daniel doe soude geweest zijn noch een jongh kint, cap. 13 vers 45, (….) soo hebben de oude Leeraers soo dese, als oock de andere Grieksche byvoeghsels achter Daniel voor Joodsche fabelen gehouden. (….)”

De waarschuwing bevestigt Jojakims betoog, maar Susanna negeert dat en suggereert dat het helemaal anders in elkaar steekt met de platen dan dat hier gesteld en verworpen wordt.” ‘Mij is van alle zijden bang’ klinkt indiaans, dat verklaart ook de aanwezigheid van een totempaal in de afbeelding”, roept ze bijna enthousiast. “Zouden de prenten niet weergeven hoe men in het kolonialisme er zending mee bedreef?”.  “Zo is het nog nooit bekeken, maar je zou zomaar gelijk kunnen hebben”, denkt Jojakim met haar mee, “want de oude indiaanse rechtspraak functioneerde met ronda’s, waarin de gemeenschap gezamelijk misdrijven berecht. Daar lijkt hier even sprake van in het begin als de rechters haar belasteren en het volk haar wil stenigen. Maar de ronda’s steken anders in elkaar en de overige platen tonen dat de rechtspraak bijna modern te noemen is. De valse getuigenis van de oude rechters wordt weerlegt door getekende bewijzen die ze niet kunnen ontkennen. Terwijl de compositietekening pas in de 20e eeuw van een muzikale schets tot het belangrijkste instrument voor opsporing wordt. Hoewel men deze doorgaans beperkt tot het gezicht van de dader of de vermiste. Ik heb een  apart stapeltje gemaakt van de prenten die het minst dubbelzinnig zijn, maar ze blijven wel ekaar tegenspreken. Eigenlijk is zo’n tekening een verzameling puzzelstukjes, die aangereikt zijn door getuigen. Voor ieder bewijs kan een stukje ontbreken of een ander stukje het bewezene weerleggen met het tegendeel.”


De prenten met de schone jongeling bevallen Susanna stuk voor stuk. Ze moet echter kiezen welke haar het meest aanspreekt voor een gewenste verhaallijn. Stiekem kijkt ze in het derde stapeltje en ziet dat daar iemand door het struikgewas zich een weg baant. Dan ga ik voor de Verlosser, besluit ze op basis van de nieuwe afbeelding en fantaseert dat de haren van de jongeling door brandende koeietongen in een strakke helmvorm gelikt zijn waardoor hij op Hermes lijkt; van oorsprong een fallische god uit het herdersland Arcadië, waarvan veel inwoners uit armoe elders huursoldaat werden.

Een goede keuze, want achterop die afbeelding wordt verteld dat de jongeling plots een schreeuw om hulp hoorde. Door overlevering is echter een raadsel ontstaan, omdat de verhalen elkaar tegenspreken. In de Babylonische versie wordt gesproken van een roep om Daniël, een volksjongen die de gave van helderziendheid wordt toegeschreven. Volgens deze bron zou de schone jongeling door de geest van deze Daniël bezeten zijn, die hem vooruit zond om de boel te verkennen. In de Joodse versie zou de rechter in de struiken zich voor Daniël hebben uitgegeven en onder een valse naam het snode plan een eigen draai hebben gegeven.

Voor de prent zelf doet het er niet toe. Hermes, Daniël, een rechter met een valse naam of een jongen zonder naam, het zijn allemaal boodschappenjongens die ons het verhaal van de goden willen overbrengen, besluit Susanna. Want het personage stevent met of zonder duidelijke identiteit toch duidelijk af op de plaats des onheils met de blik constant gericht op de schone dij met gebogen knie van Susanna, die uit het water steekt. Tot Susanna op het negatief ziet dat boven de uitgestoken knie een groot hoofd met open mond naar de dij staart.

Het hoofd lijkt tegen een ander hoofd te praten, meent ze te ontwaren. Naarmate ze het negatief bestudeert, ziet ze meer ogen en monden. Het lijkt wel alsof men aan beide zijden van de prent in rep en roer is. De linkerkant zit vol figuren die protesteren over dat wat aan de rechterkant gebeurt niet met de waarheid strookt. De helm van het personage is nu wel duidelijker zichtbaar, zoals dat ook het geval is met waar het oog naar kijkt. Susanna ontdekt door zijn blik te volgen dat de Verlosser niet zozeer geobsedeerd is door de dij alswel door het grote hoofd dat om zijn hulp lijkt te roepen. Ze verdiept zich zo sterk in de prent dat ze de werkelijkheid uit het oog verliest.

Ze hoort waarover ze praten. Het grote hoofd meldt dat de schoonmoeder van Susanna, die getrouwd was met de meest vooraanstaande Joodse balling in Babylonië, kopje onder was gegaan. Een kaaiman zou haar bij de romp hebben vastgebeten en haar naar de diepte sleuren. Ze kan slechts nog piepen dat twee ouderlingen de vijver hebben betoverd. De rechters dus, concludeert Susanna. Voor de zekerheid kijkt ze even op de achterkant van de prent en jawel, daar staat dat ze in de Noordnederlandse Historiebijbel ‘twee oude papen’ worden genoemd die tot rechter benoemd waren.

“Na hun dagelijkse zitting in het huis van Jojakim, zagen ze de bloedmooie Susanna in de tuin wandelen en toen kregen ze ‘becoringe op Susanna’. Ze hadden echter haar schoonmoeder niet opgemerkt die een bad nam in de vijver van de tuin. Zij stuurde de dienstmeisjes naar het huis voor olie en balsem. Deze sloten de tuinpoort achter zich. De glurende ouden zagen hun kans schoon. De een had zich vermomd als kaaiman en de ander als een wandelende struik. Samen gingen ze op Susanna’s schoonmoeder af.”

Susanna neemt de loep erbij en ziet dat haar naamgenote inderdaad niet in de vijver ligt, maar in de linkerbovenhoek met ontblote borsten toekijkt. Verrast door deze draai in het verhaal kijkt ze nog eens extra oplettend naar de schoonmoederfiguur en ziet nu twee benen met op het rechterbeen een hoofd dat de kijker verbeten aanschouwt. Wordt daar iemand over de knie gelegd voor een flink pak billenkoek?, vraagt ze zich af. Dat zou zomaar kunnen, want alle prenten bevatten meerdere verhalen.

Op een los velletje leest ze dat beide oude heren de schoonmoeder bekenden, die zij voor Susanna aanzagen, dat zij ‘branden van lust’. De ene voegde de daad bij het woord, maar zijn nepkaken konden haar niet onder water houden. De ander knielde deemoedig en had dat beter niet kunnen doen. In de Noordnederlandse Historiebijbel leest ze daarna: ‘Anxt hevet mi ombevangen. Doe ic dese sonde, so vertoren ic Gode. Ende doe ict niet, so sel ic mijn lijf verliesen’. Wat nou?, verbaast ze zich, sprak een van die oude papen deze gevleugelde woorden of de schoonmoeder zelf of toch Susanna?


Klik op afbeelding voor de details

A Het verhaal broedt op de jongeling

B De jongeling schuilt in het verhaal

C Het verhaal verbergt de schone jongeling

Klik op afbeelding voor de details

A Vurige tongen doen hun goddelijke werk

B Het verhaal heeft hem te pakken

C De geest neemt bezit van hem

Klik op afbeelding voor de details


Klik op afbeelding voor details

Op zoek naar een kopie van het manuscript van haar man stuit Susanna op een stapeltje tekeningen, waartussen allerlei notities gestopt zijn. De eerste tekening laat een personage in het water zien, die vaag in een spotlicht is gezet, en iets voor hem dat op een teen lijkt uit het water steekt. Om hem heen is het volgekrabbeld met fossielachtige figuren, gezichtjes, een totempaal, planten, gras, blaadjes, diertjes, monstertjes, takken, struiken, heggen en steentjes. Op iedere vierkante centimenter lijkt wel een eigen wereldje te bestaan dwars door een andere heen. In de huidachtige kleuring van de persoon zelf stikt het ook van de krabbeltjes, die bij uitvergroting allerlei figuurtjes vormen.

Ze leest in de notities dat sexuele opwinding een sensatie is waarbij het lichaam van de geest vlees maakt. “In beginsel is het een ‘vertekening’ van de situatie, waarin opeens vormen geladen worden met exploderende en imploderende krachten die de baas worden over heel je gestel, geest en gedrag. De van huis uit kalme mens wordt in een oogwenk een hongerige wolf in schaapskleren. Een lief bedoelde geweldadigheid staat in de mens te trappelen om het object dat die krachten op hem uitoefent te consumeren. Onweerstaanbare magnetische gevoelens vermengen zich in een overweldigende lust, dat nieuw gedrag oproept dat de ‘vertekening’ waar moet maken.”

Susanna fronst haar wenkbrauwen. Waarom zou haar man seks opeens ervaren als een monster, terwijl hij in bed de liefde bedrijft alsof het een heilig avondmaal is? Ze bladert wat door de overige velletjes heen en vindt een tabelletje over de waarneming. “De menselijke waarneming is een breiwerk van observatie, perceptie, sensatie, abstractie, categorisatie, interpretatie en realisatie. In onaangedane staat observeren we alles zonder geneigd te zijn wat we zien verder onder de loep te nemen. Pas als iets zich voordoet als een situatie die om ons oordeel vraagt, schakelen we over op perceptie. We vragen ons af wat we precies zien en vormen ons daar een voor onszelf zo juist mogelijk beeld over. De sensatie treedt op als dat beeld ons raakt en een abstractie teweegbrengt die ons aantrekt en doet zwellen of afstoot en doet krimpen. In die abstractie categoriseren wij het waargenomene als mooi of lelijk, goed of slecht, lekker of vies, waar of niet waar, echt of onecht enz. De interpretatie zit erin besloten als we ons realiseren wat nu van ons verwacht wordt, welke handeling gepast is gegeven de waarneming en welke ongepast. De realisatie wikkelt zich af in een daad, die de waarneming doet bevestigen of afwijzen.”

Klik op afbeelding voor details

Mijn God, verzucht Susanna, hoe ingewikkeld maakt hij het nou weer. Ze bladert verder door het stapeltje en vindt onder een leeg velletje een negatief van het plaatje, waarmee hij wil laten zien dat perceptie daadwerkelijk de situatie in een heel ander licht kan zetten dan bij observatie opgemerkt kan worden. Daar ziet ze dat de blauwe man het hoofd van een vrouw in zijn kop heeft, die naar hem lijkt te lonken. Zijn hele buste zit vol met hoofdjes die hun neus tegen zijn huid drukken alsof het een ruit is. Op de achterkant staat geschreven: “De oude rechter is geheel van Susanna’s schoonheid vervult en verstopt zich in het badwater om haar zo dichtbij mogelijk te kunnen voyeren. Hij heeft een plan uitgedacht om zelf niet gezien te worden als hij haar bespringt. Een opgezette kaaiman uit het huis van Jojakim heeft hij ontdaan van zijn vulling, zodat hij de huid van het dode dier als vermomming onder water aan kan trekken.”

Ah, dat is dus die teen, verblijdt Susanna zich over dat ze nu weet wat het is, het puntje van de neus van een kaaiman of krokodil. Op een ander velletje leest ze dat de oude rechter naar een collega in de struiken roept om haar voor het blok te zetten als hij ondergedoken is. Hij wil niet de kans lopen dat zijn prooi uit angst zal vluchten of hem een voor zijn lust dodelijke trap bezorgt. “Zeg amice, nu jij ook de tuin van Jojakim bent binnengeslopen, zou je me een plezier willen doen en Susanne duidelijk willen maken dat zij slechts twee keuzes heeft? Ze kan zich aan onze lusten overgeven of we zullen haar te schande maken. Haar buurman is een knappe jongeling en ze zal het vast niet leuk vinden als we de goegemeente vertellen dat wij hen samen in Jojakim’s hof gezien hebben. Het joch zit hiernaast al poedelnaakt klaar op de rand van zijn eigen bad. Dus als ze mocht gaan gillen, zal hij de eerste zijn die haar komt helpen en dan kun jij hen betrappen. Ik zal me ondertussen verkleden en als een onnozele voorbijganger je observatie bevestigen.”

Susanna raakt geboeid door het verhaal en legt alle velletjes in een volgorde die volgens de nummering de juiste moet zijn. Ze gaat er eens helemaal voor zitten. Heen en weer kijkend van het ene naar het andere plaatje ontvouwt zich een opwindend verhaal voor haar ogen, waarin ze verdwaalt in de figuurtjes die maar niet ophouden van gedaante te veranderen. Tot ze zich weet te beperken tot de grote gestalten op de prenten. Dat gebeurt als ze het derde plaatje bestudeert, waarop de jongeling lijkt afgebeeld te zijn zittend op de rand van zijn bad.

(wordt vervolgd)


De tuin waarin Susanna een bad nam gaat tegenwoordig nooit op slot. Op overspel staat allang geen doodstraf meer en voor ongewenste intimiteiten kent iedere volgebouwde kom een uitspanning voor jong en oud. De zwijgende man in haar huis is geen banneling, maar een schrijver die zijn stof haalt uit zijn escapades in het groene woud aan de rand van het stadscentrum.

Susanna bedrijft tegenwoordig liefde zonder vrees, zoals sexuologen zich dat voorstelden in de jaren vijftig bij een goed huwelijk. Ze propageert echter iemand te leren liefhebben, je lustgevoelens de vrije loop te laten voordat je gaat trouwen en organiseert daar cruises voor naar exotische eilanden. Haar Jojakim werkt zijn avonturen om in psychologisch verantwoorde literatuur als zij moe thuis komt van het rondstrooien van haar blijde boodschap.

In zijn boeken prijst hij doorgaans de ongeremde verbeelding aan als prikkel om sexueel genot te verdiepen, waarbij hij de lezer meevoert naar lusthoven zoals oude schilders zich het paradijs voorstelden of de bedorvenheid van de mens die naar de hel gaat. Susanna verkoopt ze op haar educatieve reizen als warme broodjes tot zij zijn laatste manuscript in handen krijgt.

De titel stuit haar onmiddelijk tegen de borst. Zonder angst is er geen liefde. Op de eerste bladzijde struikelt ze over zinnen als “Zonder angst voor de dodelijke blik van de ander is ware liefde onmogelijk.” en “Koester de vrees voor wie je liefhebt.” Jojakim de Zwijger wil aanvankelijk niets uitleggen. Ze moet het eerst maar eens lezen, voordat ze van leer trekt.

Uit ergernis leest ze hardop wat haar tegenstaat. “Als het object van de liefde niet gevreesd wordt, dan is het verlangen snel uitgeblust. De ander mag nooit een gemakkelijke prooi worden, waarvan je al snel genoeg krijgt. Hij of zij moet je de stuipen op het lijf kunnen blijven jagen. Zoals jij dat bij hem of haar moet blijven doen. Angst is de prikkel die je nodig hebt om je te laten beseffen dat er iets van levensbelang op het spel staat.”

De zwanenzang van de antieke Susanna in bad heeft Jojakim als motto gebruikt voor zijn eerste hoofdstuk. Mij is van alle kanten bang. Hij bespreekt er de verliefdheid in en de angst de ander te verliezen. Waar de oude S. wanhopig de hemel om verlossing vraagt uit haar dilemma de doodstraf noch door kuisheid noch door overspel te kunnen ontlopen, leest de moderne naamdraagster dat “angst het pak is dat je aantrekt als je geheel en al verlangen bent. Het verzwijgt je opgewonden staat voor de ander, die gevoelens oproept waarvan de beschaving voorschrijft dat je deze de baas bent. Iedere blik van de ander is voldoende om te krimpen tot een wezel vervuld van twijfel of de ander je wel leuk genoeg vindt, die meer dan jij zelf ziet wat je tekortkomingen zijn.”

“Voorbij goed en kwaad brengt angst oneindige verdiepingen aan voor een wolkenkrabber van liefde”, schrijft haar zwijgzame echtgenoot. “Zelfs als alles goed tussen elkaar lijkt te zijn, is het gezonder te twijfelen of we de liefde wel verdienen dan er ons niet het hoofd over te breken noch de buik erdoor van streek te voelen. In het maatschappelijk leven is kiezen noodzakelijk voor het scheppen van orde en structuur. Maar thuis horen je gedachten en gevoelens in strijd met elkaar te verkeren en je juist voortdurend onzeker te maken. Onkwetsbaarheid is taboe voor een moderne relatie en elkaar kunnen kwetsen een teken dat je echt van elkaar houdt.”

Susanna schrikt als ze leest dat angst een goede leermeester is, “omdat het het belangrijkste gevoel in je naar boven haalt, namelijk dat je nooit zeker van je zaak kunt zijn. We moeten angst niet interpreteren als iets dat slecht is en er zeker niet voor vluchten. Laat je angst jou de baas zijn en je nietig maken tegenover hetgeen je vervult van verlangen”, leest ze een paar keer om het te begrijpen. Het staat immers volledig haaks op haar boodschap elkaar onbevreesd lief te hebben.

“Waarvoor je bang bent, is juist dat wat je wilt, wat je verlangt en wat je niet zonder verwarrende gevoelens van iemand kan vragen alsof je slechts een vuurtje wilt. Als je zeker van je zaak zou zijn, dan is dat vuur eigenlijk al gedoofd.” Susanna gelooft haar ogen niet. Heeft haar Jojakim haar altijd bedrogen met zijn onwankelbaar geloof in haar? Of heeft zij nooit gemerkt hoe hij door twijfels verscheurd wordt. Ze vraagt het hem op de man af.

Jojakim aarzelt. Wat kan hij haar daar nou meer over vertellen dan wat hij geschreven heeft. “Lees het eerst maar eens uit”, houdt hij de boot af. Maar Susanna wil het uit zijn mond horen. “Welke angst verbergt je zwijgen?” “Dezelfde als jouw spreken”, antwoordt hij ontwijkend. “Oh, leg mij dat eens uit”, zet ze hem voor het blok. “Ok”, geeft hij aan haar vasthoudendheid toe, “ik zwijg om de angst voor afwijzing te verbergen zoals jij spreekt om de angst voor afwijzing de kop in te drukken.” “Waarom zou je bang zijn voor mijn afwijzing, we zijn toch getrouwd?”, verbaast Susanne zich oprecht. “Omdat ik mijn angst verzwijg”, mompelt Jojakim bijna onverstaanbaar.

“Hoe bedoel je schat?” fleemt Susanna nu, “Bedoel je dat je bang bent dat waar je specifiek naar verlangt afgewezen wordt?” “Nee”, omzeilt hij haar zachte verhoor, “ik bedoel eerder dat ik bang ben dat die angst een zelfbevestigende voorspelling wordt.” “Oh, dus je hebt liever niet dat ik ernaar vraag, want dan hoef je het niet te vertellen en kan het ook niet uitkomen”, concludeert ze bijna geruststellend. “Dat zou ik maar niet doen, inderdaad”, lacht hij ondeugend en laat haar in grote onzekerheid achter op weg naar zijn uitgever.