Post Tagged ‘angst’


Een onbezorgd 2019

Als de dagen niet meer bezorgd worden

Geen getourmenteerde hoofden meer door de brievenbus

Onbezorgd die dagen ergens zelf kunnen afhalen

Een heel jaar lang zoen ik zijn vadsige wang

Is mijn kwelgeest zelf eens bang

 


nieuwjaarswens-2017


Je weet maar nooit

Overal tikkende tijdbommen

Het kan zomaar misgaan

Op zoveel gebieden, in elk land

Alsof overal tikkende tijdbommen staan

Hier, geen mens op het strand

….

Altijd, je weet maar nooit of

Er één afgaat of bij hem in z’n kop, of

Dat een gek uit de lucht komt vallen

Omdat onze smoelen hem niet bevallen

….

Zo’n gek denkt misschien ook je weet maar nooit

Die gasten hebben zulke glazen smoelen

Of hij voelt zich gepakt en moet z’n woede koelen

Politiek wordt er immers maar wat aangeklooid

….

Kom, we gaan naar huis, ik gruw van dat stille

Het is hier echt niet pluis. Waarom gil je?

..

..

.

Vlissingen, maandag 14 oktober 2013, de dag waarop je je weer eens overtrokken realiseert dat je-weet-maar-nooit heerst op aarde, omdat het zelfs op het verlaten strand onrust baarde


Edvard Munch, De Schreeuw, 1895

Edvard Munch, De Schreeuw, 1895

Deze versie van de  Schreeuw heeft Munch in 1895 in tempera en potlood op karton  geschilderd. Tempera is een verfsoort, dat in Egypte is uitgevonden. Het wordt gemaakt door pigmenten in droge poedervorm te vermengen met eidooier en water. Rembrandt gaf daar ook vaak de voorkeur aan, vanwege de helderheid en transparantie van de kleuren. Deze Schreeuw is dan ook de meest kleurrijke versie, die Munch gemaakt heeft. Het is ook de enige versie met een door hemzelf geschilderde lijst. Waarop hij het gedicht schreef, dat hem ertoe inspireerde. Ook dat is weer een versie van een andere tekst, een fragment uit zijn dagboek van 1892, waarin hij op 22 januari, verblijvend in Nice, schreef:

Op een avond liep ik langs een pad, de stad bevond zich aan één kant en het fjord eronder. Ik voelde me moe en ziek. Ik stopte en keek uit over het fjord — de zon was aan het ondergaan, en de wolken kleurden bloedrood. Ik ervaarde een schreeuw die door de natuur trok; mij leek het dat ik de schreeuw hoorde. Ik maakte dit plaatje, schilderde de wolken als echt bloed. De kleur gilde. Dit werd De Schreeuw.

Frappant is dat Munch hier noteert dat hij in 1892 al de eerste versie schilderde. Terwijl de kunstgeschiedenis zijn werk dateert tussen 1893 en 1910. Wel heeft hij in 1892 zichzelf leunend op het hek geschilderd en dat werk De Wanhoop genoemd. Zie mijn vorige blog. Met zijn verwarrende notitie, waarin hij suggereert op de plaats en tijd van de gebeurtenis zelf zijn eerste versie te hebben geschapen, zou je kunnen zeggen dat Munch meteen een mythe baarde over het ontstaan van zijn werk.

Detail van de versie uit 1895

Detail van de versie uit 1895

Kijken we naar een detail van de versie op karton dan valt op dat een van de figuren op de achtergrond, net als Munch zichzelf in 1892 had geschilderd, op het hek leunt. In de latere versies staan deze figuren rechtop met elkaar te praten. In het gedicht, dat hij op de lijst aanbracht, spreekt hij van twee vrienden die door waren gelopen op het moment dat hij zijn pas inhield en uitgeput op het hek leunde. Hij spreekt hier niet over ziek zijn, maar over angst-trillingen. De schreeuw wordt hier ook van ‘gedaante’ veranderd in een oneindige schreeuw.

‘Ik wandelde over een pad met twee vrienden. De zon ging onder. Plotseling werd de lucht rood. Ik hield mijn pas in, voelde me uitgeput en leunde op een hek. Er waren bloed en tongen van vuur boven de blauwzwarte fjord en stad. mijn vrienden liepen door en ik stond daar trillend van angst – en ik voelde hoe een oneindige schreeuw door de natuur trok’

Er is nog een tekst, maar nu op de achterkant van het schilderij, geschreven en daarin omschrijft hij het tafereel weer op een geheel andere wijze.  Dat wil zeggen met andere bewoordingen:

Ik voelde een zweem van melancholie – ik stond stil, doodmoe. Over het fjord en de stad hingen bloed en tongen van vuur. Mijn vrienden liepen verder. Ik bleef achter. Trillend van angst voelde ik de grote schreeuw in de natuur.

Wat in alle uitleg in ieder geval de aandacht trekt, is dat de schreeuw niet uit de mond van het spookachtige figuur op de voorgrond opgetekend wordt; maar door de natuur trekt. Het spookje zelf schreeuwt niet. Hij legt juist zijn  handen tegen zijn oren omdat hij het geluid niet verdraagt en opent zijn mond zodat het zijn gehoor niet kan beschadigen. Met het oog op de juiste interpretatie en als bijdrage aan de kunsteducatie heb ik een versie van zijn schilderij gemaakt die accentueert wat Munch wilde uitdrukken. Door tussen de handen en de oren een pak watten aan te brengen is hopelijk het gat gedicht tussen Munchs bedoeling en de blik van generaties kunstkenners en liefhebbers van zijn werk, die ervan overtuigd waren, en nog zijn, dat het spookje zelf schreeuwt.  In het volgende blog zal blijken dat die betekenisverschuiving Munch niet echt dwars zat.

De Schreeuw zoals Munch hem beleefde

(wordt vervolgd)


vadergeloof_ingelijst

Tegen het einde van het bezoekuur keek ik nog even achterom. Zag dat de slangen waren weggehaald, het bed verschoond , zijn kleren opgevouwen in zijn tas, de fruitschaal onaangeroerd opgeborgen was. Voor mijn ogen had hij nog mijn namen vlekkeloos opgeschreven. Alsof zijn pen vergeten was dat hij geen enkele macht meer had. De enige toezichthouder was ik zelf.

Woesteling, stond er niet doorgekrast, Duivelskind, Godslasteraar, Leugenaar, Dief, Driftkop, Vadermoordenaar. Sloeg voor mijn ogen tergend langzaam zelf de bladzij om, waarop hij gisteren nog schreef dat ik zijn Hoop. Liefde, Vertrouwen, Geluk en Vreugde was. Het is allemaal waar, nu ik het hardop voorlees in mijn dromen en me gelukkig prijs een mens van vlees en bloed te zijn. Wat wil hij meer dan dat ik toegeef wat zo mooi het menselijk tekort wordt genoemd en dat die notie in alle domeinen vaste voet aan de grond heeft gekregen?  Waar hoor je dat steeds meer als diepste gedachte beleden worden, waar in feite geen enkel systeem tegen bestand is?

Zelfs als de dood door mijn hand gestuurd je niet het ongeluk had gebracht, had jij je allang geschikt in je lot, omdat het al getrokken was. De mens is geboren als een slecht wezen, zo keek jij tegen het leven aan en ik kon dat slechts beamen. Het gaf je het gemak om niets te vrezen, want zelfs je doodslag zat in dat koersplan. Mijn god, wat hou ik van zo’n man, die de enige ander zonder naam nog vrezen kan; terwijl hij weet van zijn natuur en hoe het planmatig in elkaar stak. Die waarheid kon hij ook niet echt verdragen, gezien de vele slagen die hij nodig had.

Tegen vierkant vlees, waarin de mond dwars is uitgevreten, de keel opengereten, is niets bestand.  Zelfs geen geweten dat trillend in mijn hand om vergeving had gesmeekt en nu geen raad weet met zijn te hard gekookte kant. Terwijl ik door het venster naar zijn overblijfselen staar, hoor ik van de zoveelste zwendelaar die zijn zakken heeft volgepropt; wetend dat niemand hem iets kan maken. Ook al zou een toezichthouder zijn kluizen kraken, dan nog deert hem dat niet. Genoeg plaatsen waar hij door kan gaan met zijn oplichtersloopbaan.

Natuurlijk heb ik de pest erin, dat ik die rijkdom niet bezit noch het perspectief en niet bestand ben tegen de druk om braaf mijn best te blijven doen. Terwijl de overheid het tekort uit mijn zakken klopt, blijf ik maar hopen op de dag dat die ander bukken mag en al zijn geld voor mij uittelt. Of op een sluitend systeem, waarin niemand kan profiteren omdat opeens iedereen  integer is. Zonder een moraal van buitenaf ingefluisterd of door een kleinkind op de schoot, die inkeer afdwingt. Voor mijn part met die bloedrode traan uit een hemelwaterkraan langzaam druppelend op zijn hoofd, totdat hij zo week is dat hij schrikt van zijn zelfbeeld.

Dat voor iedereen de waarheid zulk gul water moge zijn, daar kan ik eigenlijk best mee leven. Als dat water plots in geld verandert, dan wil ik dat zelfs zonder tegenspraak geloven. De homp gilt het uit van de pret, weer een schepsel die zich onderdanig uit een maatschappelijk pervers leven redt.

Vlissingen, 4 februari 2013, De dag waarop mijn pillen averechts op mijn zenuwen beginnen te werken.

 


 

Als jongste zoon van een diepgelovige vader en moeder ben ik opgegroeid in een even diepgelovig dorp aan de Waal. Aanvankelijk was het een zeer gunstige habitat om in volkomen harmonie met de omgeving tot bloei te komen. Van alle kanten werd je beschermd tegen de boze buitenwereld, die door de hechte gemeenschap buiten het dorp gehouden werd.

Ik kruip in de huid van Susanna in bad en LEES het doet het verhaal goed.


De twijfel van Susanna over wie ‘Mij is van alle kanten bang’ zegt, lijkt aanvankelijk weggenomen te worden door een Hollandse haardplaat. Jojakim, haar schrijvende echtgenoot, heeft dat stuk antiek gevonden tussen het grofvuil van de buren. Het middentafereel laat duidelijk een jonge Susanna zien, die in een hof een bad neemt, met achter haar de hoofden van twee of zelfs meerdere ouderlingen die haar ‘versoecken tot oneere’ influisteren volgens notities op de achterkant. Ze vindt het opmerkelijk dat Susanna-in-bad haar smeekbede richt tot een totempaal. Alsof ze als een slang er omheen heeft gedanst toen ze nog geen enkele nattigheid voelde.

Susanna-in-de-moderne-tijd twijfelt over de echtheid van het voorwerp. Als museologe weet ze dat de centrale afbeelding omgeven hoort te zijn door bloem- en bladmotieven, maar daar ziet ze slechts enkele vormen van. En de duidelijk zichtbare kop van een kaaiman had een hoorn des overvloeds moeten zijn. Of zou Susanna zelf die hoorn verbeelden, die alles schenkt wat je maar begeert? Even is ze in de ban van het idee dat alle figuren ook mythische voorwerpen kunnen voorstellen, maar al snel concentreert ze zich weer op de echtheid van de haardplaat. De plaat hoort naar haar idee in een boog te zijn afgewerkt, maar aan de bovenkant ziet ze slechts een uitzicht op bergen met boomkruinen en vogeltjes in de verte. Aan de onderkant is een deel van de plaat zelfs afgebroken.

Ze piekert over de vrij ongebruikelijke afwerking. Hollandse haardplaten hebben weliswaar doorgaans een rechthoek als basisvorm, maar de bovenzijde behoort geheel gebogen te zijn. Het beetje boog dat het berglandschap als horizon biedt, maakt dat de afbeelding op de plaat overeenkomt met de vorm van een afgebrand Amsterdams grachtenhuis. Voorts valt haar het ontbreken van het parelsnoer op, dat normaal het middentafereel van de randfiguren scheidt. Gelukkig komt net Jojakim terug van de uitgever en kan haar uit de droom helpen. Volgens hem werden destijds aparte modellen gebruikt voor de centrale afbeelding en voor de randversieringen.

“Gieterijen hadden dikwijls eigen karakteristieke randfiguren, waarbinnen verschillende middentaferelen konden worden weergegeven. Voordat de afbeelding in een zandbed werd afgedrukt, werden in de regel eerst de diverse plaatdelen op een houten bord geschroefd. In dit geval heeft de gieter wat te weinig ruimte gebruikt. De verschillende delen van het model zijn zo dicht bij elkaar geplaatst dat er onvoldoende plaats was voor het gebruikelijke parelsnoer. Daardoor maakt de plaat als geheel een wat gedrongen en rommelige indruk.”

“Dus de plaat is echt”, concludeert Susanna half vragend. “Jazeker”, neemt haar man haar laatste twijfel weg, “als ik de hele plaat overzie, dan vermoed ik dat in dit geval de verschillende delen van het model los in het zandbed zijn gestempeld, zonder ze eerst op een bord te monteren. Dat zou deze plaat tot een uniek exemplaar maken. Echter, in Welsum en Vreden (Duitsland) bevinden zich identieke exemplaren. Daaruit valt af te leiden dat de gieter ook hier de normale werkwijze heeft gevolgd. Wel is de kaaimankop later uit het model gesneden, dat oorspronkelijk gemaakt is naar een gravure van Hans Schaüfelein (c.1480-1540). Je ziet dat het duidelijkst terug in het negatief, waarin ook opvalt dat het gezicht van het slachtoffer en profile slordig is gesneden.”

“Zou het een tweeslachtig portret zijn?”, oppert Susanna, “Dat verklaart de twee verschillende verhalen.” “Tja”, krabde Jojakim zijn hoofd, “wat precies waar is aan het verhaal van Susanna in bad, dat heeft niemand ooit kunnen vaststellen. Het hoofd lijkt inderdaad twee ‘gestalten’ te bevatten, maar dan zou dat voor het hele lichaam moeten gelden. Kijk, liefje, de historie van Susanna speelt zich af tijdens de Babylonische ballingschap en dateert daardoor als anekdote uit ongeveer het jaar 550 v. Chr. De Joden en de Grieken hebben er hun eigen verhaal van gemaakt. Of de kuise Susanna of haar schoonmoeder een bad nam in haar tuin, daar kan men nu over twisten. De maker van de haardplaat heeft het destijds opgelost met een iets kleiner hoofd in een iets groter hoofd. Op een eerdere prent heb je kunnen zien dat Susanna toekeek hoe haar schoonmoeder als stand-in werd gemolesteerd of  een rechter over de knie legde. Sommigen suggereren zelfs dat Susanna in het rumoer zich bekende aan de schone jongeling en enkelen dat deze jongeling Daniël was.”

“Maar”, onderbreekt hij zichzelf, “vooral is er getwijfeld aan de kuisheid zelf. De christelijke kerk heeft uiteindelijk afstand genomen van de gehele voorstelling van het gebeurde en de bijbel ontdaan van dit hoofdstuk. Zo kon men Daniël behouden als een godvrezende zoon en opvolger van koning David, die nergens van verdacht kon worden en wiens afkomst onbetwijfelbaar was. Immers, als anonieme schone jongeling kon hij niet de zoon van David zijn. Bovendien zou hij weleens de oude rechters vals kunnen hebben beschuldigd om bestwil van zichzelf en zijn minnares Susanna. Dat zou door de cv van een koningszoon en profeet een flinke streep halen.”

“Als men elders schrijft dat hij pas verscheen op weg naar de terechtstelling, dan is zonder fictie niet verklaarbaar dat hij het ware verhaal wist”, merkt Jojakim tenslotte op. “Wat we zeker weten is dat Susanna dan wel haar schoonmoeder in ere werd hersteld. Althans, alle verhalen getuigen van de overwinning van de onschuld en de gerechtigheid over de zonde, de valse getuigenis en de corrupte rechtspraak. Echter geen enkel verhaal kan uitsluiten dat de rechters in de valkuilen van Daniël zijn getrapt om zijn heimelijke omgang met Susanna te verbergen.”

“Er zijn andere historische feiten van belang”, keert Jojakim terug op zijn betoog over de zin van deze geschiedenis, “het eerste is dat er ruim voor Christus al sprake was van een Verlosser die niet de liefde maar de kuisheid predikte. Het tweede is dat die deugd de centrale waarde wordt van het christendom, door de preoccupatie van Augustinus met een kuis levenspad. Het derde is dat de vorm van deze verlossingsgeschiedenis de mensheid meer heeft gebracht dan de achterliggende moraal. Het gaf schilders de kans om een naakte vrouw af te beelden, de geschiedschrijvers de kans om David’s onkuise omgang met Bathséba door de verlossende woorden van zijn zoon Daniël schoon te wassen en de gelovigen de kans om te genieten van erotiek door zich alles ervan voor de geest te halen of vanaf de 17e eeuw (wanneer de boekdrukkunst tot volle bloei komt) zelf te lezen over deze ondeugende petite histoire.”

Jojakim wil nog zeggen dat men er theologisch de erfzonde mee ter discussie kan stellen en ook de noodzaak van de kruisdood voor een verlossing van de zonden, maar Susanna is museologisch niet tevreden met alleen dat “we er prachtige kunstwerken aan hebben overgehouden”. Ze wil per se weten wat authentiek is en pakt de originele prent uit Jojakim’s verzameling erbij.

Op de achterkant staat ” ‘Waerschouwinge aen de Lesers’ van Pieter en Jacob Keur (1736): (…) Alsoo het oock niet gelooflick en is dat de Joden in de Babylonische gevangenisse hare eygene Rechters gehadt hebben, die macht hadden yemant ter doot te verwijsen, ende die Grieksch souden hebben gesproken: datse daer oock kostelicke huysen ende hoven souden gehadt hebben, gelijck in de historie van Susanna ende Daniel gesegt wort, cap 13. verss 4, 5, 54, 55 & c. ende dat dese historie soude geschiet zijn ten tijden van de Koningh Cyrus, cap. 14. vers 1. ende dat Daniel doe soude geweest zijn noch een jongh kint, cap. 13 vers 45, (….) soo hebben de oude Leeraers soo dese, als oock de andere Grieksche byvoeghsels achter Daniel voor Joodsche fabelen gehouden. (….)”

De waarschuwing bevestigt Jojakims betoog, maar Susanna negeert dat en suggereert dat het helemaal anders in elkaar steekt met de platen dan dat hier gesteld en verworpen wordt.” ‘Mij is van alle zijden bang’ klinkt indiaans, dat verklaart ook de aanwezigheid van een totempaal in de afbeelding”, roept ze bijna enthousiast. “Zouden de prenten niet weergeven hoe men in het kolonialisme er zending mee bedreef?”.  “Zo is het nog nooit bekeken, maar je zou zomaar gelijk kunnen hebben”, denkt Jojakim met haar mee, “want de oude indiaanse rechtspraak functioneerde met ronda’s, waarin de gemeenschap gezamelijk misdrijven berecht. Daar lijkt hier even sprake van in het begin als de rechters haar belasteren en het volk haar wil stenigen. Maar de ronda’s steken anders in elkaar en de overige platen tonen dat de rechtspraak bijna modern te noemen is. De valse getuigenis van de oude rechters wordt weerlegt door getekende bewijzen die ze niet kunnen ontkennen. Terwijl de compositietekening pas in de 20e eeuw van een muzikale schets tot het belangrijkste instrument voor opsporing wordt. Hoewel men deze doorgaans beperkt tot het gezicht van de dader of de vermiste. Ik heb een  apart stapeltje gemaakt van de prenten die het minst dubbelzinnig zijn, maar ze blijven wel ekaar tegenspreken. Eigenlijk is zo’n tekening een verzameling puzzelstukjes, die aangereikt zijn door getuigen. Voor ieder bewijs kan een stukje ontbreken of een ander stukje het bewezene weerleggen met het tegendeel.”


Klik op afbeelding voor details

Op zoek naar een kopie van het manuscript van haar man stuit Susanna op een stapeltje tekeningen, waartussen allerlei notities gestopt zijn. De eerste tekening laat een personage in het water zien, die vaag in een spotlicht is gezet, en iets voor hem dat op een teen lijkt uit het water steekt. Om hem heen is het volgekrabbeld met fossielachtige figuren, gezichtjes, een totempaal, planten, gras, blaadjes, diertjes, monstertjes, takken, struiken, heggen en steentjes. Op iedere vierkante centimenter lijkt wel een eigen wereldje te bestaan dwars door een andere heen. In de huidachtige kleuring van de persoon zelf stikt het ook van de krabbeltjes, die bij uitvergroting allerlei figuurtjes vormen.

Ze leest in de notities dat sexuele opwinding een sensatie is waarbij het lichaam van de geest vlees maakt. “In beginsel is het een ‘vertekening’ van de situatie, waarin opeens vormen geladen worden met exploderende en imploderende krachten die de baas worden over heel je gestel, geest en gedrag. De van huis uit kalme mens wordt in een oogwenk een hongerige wolf in schaapskleren. Een lief bedoelde geweldadigheid staat in de mens te trappelen om het object dat die krachten op hem uitoefent te consumeren. Onweerstaanbare magnetische gevoelens vermengen zich in een overweldigende lust, dat nieuw gedrag oproept dat de ‘vertekening’ waar moet maken.”

Susanna fronst haar wenkbrauwen. Waarom zou haar man seks opeens ervaren als een monster, terwijl hij in bed de liefde bedrijft alsof het een heilig avondmaal is? Ze bladert wat door de overige velletjes heen en vindt een tabelletje over de waarneming. “De menselijke waarneming is een breiwerk van observatie, perceptie, sensatie, abstractie, categorisatie, interpretatie en realisatie. In onaangedane staat observeren we alles zonder geneigd te zijn wat we zien verder onder de loep te nemen. Pas als iets zich voordoet als een situatie die om ons oordeel vraagt, schakelen we over op perceptie. We vragen ons af wat we precies zien en vormen ons daar een voor onszelf zo juist mogelijk beeld over. De sensatie treedt op als dat beeld ons raakt en een abstractie teweegbrengt die ons aantrekt en doet zwellen of afstoot en doet krimpen. In die abstractie categoriseren wij het waargenomene als mooi of lelijk, goed of slecht, lekker of vies, waar of niet waar, echt of onecht enz. De interpretatie zit erin besloten als we ons realiseren wat nu van ons verwacht wordt, welke handeling gepast is gegeven de waarneming en welke ongepast. De realisatie wikkelt zich af in een daad, die de waarneming doet bevestigen of afwijzen.”

Klik op afbeelding voor details

Mijn God, verzucht Susanna, hoe ingewikkeld maakt hij het nou weer. Ze bladert verder door het stapeltje en vindt onder een leeg velletje een negatief van het plaatje, waarmee hij wil laten zien dat perceptie daadwerkelijk de situatie in een heel ander licht kan zetten dan bij observatie opgemerkt kan worden. Daar ziet ze dat de blauwe man het hoofd van een vrouw in zijn kop heeft, die naar hem lijkt te lonken. Zijn hele buste zit vol met hoofdjes die hun neus tegen zijn huid drukken alsof het een ruit is. Op de achterkant staat geschreven: “De oude rechter is geheel van Susanna’s schoonheid vervult en verstopt zich in het badwater om haar zo dichtbij mogelijk te kunnen voyeren. Hij heeft een plan uitgedacht om zelf niet gezien te worden als hij haar bespringt. Een opgezette kaaiman uit het huis van Jojakim heeft hij ontdaan van zijn vulling, zodat hij de huid van het dode dier als vermomming onder water aan kan trekken.”

Ah, dat is dus die teen, verblijdt Susanna zich over dat ze nu weet wat het is, het puntje van de neus van een kaaiman of krokodil. Op een ander velletje leest ze dat de oude rechter naar een collega in de struiken roept om haar voor het blok te zetten als hij ondergedoken is. Hij wil niet de kans lopen dat zijn prooi uit angst zal vluchten of hem een voor zijn lust dodelijke trap bezorgt. “Zeg amice, nu jij ook de tuin van Jojakim bent binnengeslopen, zou je me een plezier willen doen en Susanne duidelijk willen maken dat zij slechts twee keuzes heeft? Ze kan zich aan onze lusten overgeven of we zullen haar te schande maken. Haar buurman is een knappe jongeling en ze zal het vast niet leuk vinden als we de goegemeente vertellen dat wij hen samen in Jojakim’s hof gezien hebben. Het joch zit hiernaast al poedelnaakt klaar op de rand van zijn eigen bad. Dus als ze mocht gaan gillen, zal hij de eerste zijn die haar komt helpen en dan kun jij hen betrappen. Ik zal me ondertussen verkleden en als een onnozele voorbijganger je observatie bevestigen.”

Susanna raakt geboeid door het verhaal en legt alle velletjes in een volgorde die volgens de nummering de juiste moet zijn. Ze gaat er eens helemaal voor zitten. Heen en weer kijkend van het ene naar het andere plaatje ontvouwt zich een opwindend verhaal voor haar ogen, waarin ze verdwaalt in de figuurtjes die maar niet ophouden van gedaante te veranderen. Tot ze zich weet te beperken tot de grote gestalten op de prenten. Dat gebeurt als ze het derde plaatje bestudeert, waarop de jongeling lijkt afgebeeld te zijn zittend op de rand van zijn bad.

(wordt vervolgd)


De tuin waarin Susanna een bad nam gaat tegenwoordig nooit op slot. Op overspel staat allang geen doodstraf meer en voor ongewenste intimiteiten kent iedere volgebouwde kom een uitspanning voor jong en oud. De zwijgende man in haar huis is geen banneling, maar een schrijver die zijn stof haalt uit zijn escapades in het groene woud aan de rand van het stadscentrum.

Susanna bedrijft tegenwoordig liefde zonder vrees, zoals sexuologen zich dat voorstelden in de jaren vijftig bij een goed huwelijk. Ze propageert echter iemand te leren liefhebben, je lustgevoelens de vrije loop te laten voordat je gaat trouwen en organiseert daar cruises voor naar exotische eilanden. Haar Jojakim werkt zijn avonturen om in psychologisch verantwoorde literatuur als zij moe thuis komt van het rondstrooien van haar blijde boodschap.

In zijn boeken prijst hij doorgaans de ongeremde verbeelding aan als prikkel om sexueel genot te verdiepen, waarbij hij de lezer meevoert naar lusthoven zoals oude schilders zich het paradijs voorstelden of de bedorvenheid van de mens die naar de hel gaat. Susanna verkoopt ze op haar educatieve reizen als warme broodjes tot zij zijn laatste manuscript in handen krijgt.

De titel stuit haar onmiddelijk tegen de borst. Zonder angst is er geen liefde. Op de eerste bladzijde struikelt ze over zinnen als “Zonder angst voor de dodelijke blik van de ander is ware liefde onmogelijk.” en “Koester de vrees voor wie je liefhebt.” Jojakim de Zwijger wil aanvankelijk niets uitleggen. Ze moet het eerst maar eens lezen, voordat ze van leer trekt.

Uit ergernis leest ze hardop wat haar tegenstaat. “Als het object van de liefde niet gevreesd wordt, dan is het verlangen snel uitgeblust. De ander mag nooit een gemakkelijke prooi worden, waarvan je al snel genoeg krijgt. Hij of zij moet je de stuipen op het lijf kunnen blijven jagen. Zoals jij dat bij hem of haar moet blijven doen. Angst is de prikkel die je nodig hebt om je te laten beseffen dat er iets van levensbelang op het spel staat.”

De zwanenzang van de antieke Susanna in bad heeft Jojakim als motto gebruikt voor zijn eerste hoofdstuk. Mij is van alle kanten bang. Hij bespreekt er de verliefdheid in en de angst de ander te verliezen. Waar de oude S. wanhopig de hemel om verlossing vraagt uit haar dilemma de doodstraf noch door kuisheid noch door overspel te kunnen ontlopen, leest de moderne naamdraagster dat “angst het pak is dat je aantrekt als je geheel en al verlangen bent. Het verzwijgt je opgewonden staat voor de ander, die gevoelens oproept waarvan de beschaving voorschrijft dat je deze de baas bent. Iedere blik van de ander is voldoende om te krimpen tot een wezel vervuld van twijfel of de ander je wel leuk genoeg vindt, die meer dan jij zelf ziet wat je tekortkomingen zijn.”

“Voorbij goed en kwaad brengt angst oneindige verdiepingen aan voor een wolkenkrabber van liefde”, schrijft haar zwijgzame echtgenoot. “Zelfs als alles goed tussen elkaar lijkt te zijn, is het gezonder te twijfelen of we de liefde wel verdienen dan er ons niet het hoofd over te breken noch de buik erdoor van streek te voelen. In het maatschappelijk leven is kiezen noodzakelijk voor het scheppen van orde en structuur. Maar thuis horen je gedachten en gevoelens in strijd met elkaar te verkeren en je juist voortdurend onzeker te maken. Onkwetsbaarheid is taboe voor een moderne relatie en elkaar kunnen kwetsen een teken dat je echt van elkaar houdt.”

Susanna schrikt als ze leest dat angst een goede leermeester is, “omdat het het belangrijkste gevoel in je naar boven haalt, namelijk dat je nooit zeker van je zaak kunt zijn. We moeten angst niet interpreteren als iets dat slecht is en er zeker niet voor vluchten. Laat je angst jou de baas zijn en je nietig maken tegenover hetgeen je vervult van verlangen”, leest ze een paar keer om het te begrijpen. Het staat immers volledig haaks op haar boodschap elkaar onbevreesd lief te hebben.

“Waarvoor je bang bent, is juist dat wat je wilt, wat je verlangt en wat je niet zonder verwarrende gevoelens van iemand kan vragen alsof je slechts een vuurtje wilt. Als je zeker van je zaak zou zijn, dan is dat vuur eigenlijk al gedoofd.” Susanna gelooft haar ogen niet. Heeft haar Jojakim haar altijd bedrogen met zijn onwankelbaar geloof in haar? Of heeft zij nooit gemerkt hoe hij door twijfels verscheurd wordt. Ze vraagt het hem op de man af.

Jojakim aarzelt. Wat kan hij haar daar nou meer over vertellen dan wat hij geschreven heeft. “Lees het eerst maar eens uit”, houdt hij de boot af. Maar Susanna wil het uit zijn mond horen. “Welke angst verbergt je zwijgen?” “Dezelfde als jouw spreken”, antwoordt hij ontwijkend. “Oh, leg mij dat eens uit”, zet ze hem voor het blok. “Ok”, geeft hij aan haar vasthoudendheid toe, “ik zwijg om de angst voor afwijzing te verbergen zoals jij spreekt om de angst voor afwijzing de kop in te drukken.” “Waarom zou je bang zijn voor mijn afwijzing, we zijn toch getrouwd?”, verbaast Susanne zich oprecht. “Omdat ik mijn angst verzwijg”, mompelt Jojakim bijna onverstaanbaar.

“Hoe bedoel je schat?” fleemt Susanna nu, “Bedoel je dat je bang bent dat waar je specifiek naar verlangt afgewezen wordt?” “Nee”, omzeilt hij haar zachte verhoor, “ik bedoel eerder dat ik bang ben dat die angst een zelfbevestigende voorspelling wordt.” “Oh, dus je hebt liever niet dat ik ernaar vraag, want dan hoef je het niet te vertellen en kan het ook niet uitkomen”, concludeert ze bijna geruststellend. “Dat zou ik maar niet doen, inderdaad”, lacht hij ondeugend en laat haar in grote onzekerheid achter op weg naar zijn uitgever.


ritaatje

Daar stond ze nou
in rood-wit-blauw
brutaal op de steen,
waar men voorheen
 
vrij was als opgejaagde
en zij nu Den Haag uitdaagde:
Ik Heb Een Beweging Gesticht,
Trots Op Nederland,
 
Op Uw Mening Gericht,
Levend Op Uw Volle Verstand
En U Opgeport,
Met Onze Symbolen.

taanbol

Wij Zijn Een Fort, Van Ons Wordt
Nooit Meer Iets Gestolen
Geen Indringers Meer. 
Geen Angst Meer Voor De Verloren Zonen
 
Van Die Andere Allochtonen.
Geen Slecht Weer.
Over de dijk,
in Thanatos rijk,
 
ziet hij iemand
in de bolvormige lichtkrant
die in zijn huid, uit is op zijn buit,
de doodsbange kiezer.