Op weg naar zijn laatste gesprek met b. liep Sirius h. tegen het lijf. De fractieleider van het CDA in Leiden was furieus over de uithuiszetting van de toch zo kwetsbare jonge dichter. Sirius sprak hem in alles tegen, maar de man moest zijn gram halen. Wacht even, zei hij. Hij haalde een gekreukelde zak met oude sokken uit zijn actetas en wilde deze aan Sirius geven. Jullie hebben het toch zo krap, grijnsde hij vals. Ja, en jij bent zo rijk, maar nog gieriger dan je beschermeling zie ik, gaf hij hem te verstaan. Ik neem ze van je in ontvangst en zal l. vragen een wandkleed ervan te maken, vervolgde hij, dan kun je straks je grijnzende smoelwerk in textiel op de muur van jullie fractiekamer hangen. H. was echter al driftig doorgestapt. Hij had zijn punt gemaakt.
Opeens had Sirius helemaal geen zin meer in een gesprek met iemand die zijn vrienden kiest onder zulke dubieuze figuren als de man die open-huis-bijeenkomsten organiseerde om zijn lichtelijke sm-neigingen met andere homofiele christenen te delen. Hij had hem eigenlijk in zijn gezicht moeten spugen en een doornen kroon in de hand moeten drukken om aan b. te geven als ze weer eens zijn lijdensweg heen en weer liepen. In de brief sprak b. van een vertwijfeling over zijn wetenschappelijke positie, die geen erotisch jachtveld voor hem is, en dat hij niks heeft met mensen die denken de wijsheid in pacht te hebben. Hij moest lachen om zoveel zelfkennis. B. had zich nog nooit tegen hem over zijn status uitgelaten. Het later aan hem toegeschreven bedrog van drie academische titels, was een grap die hij al op de Haarlemmerstraat maakte, toen hij dergelijke briefhoofden hanteerde om te melden dat hij naar de bibliotheek was om aan zijn proefschrift te werken. Dan wisten Sirius en p. dat hij weer in de spoelkeuken van het restaurant van V&D voor het kaas op zijn brood aan het ploeteren was.
Zoals hij er echter nu over schreef, leek het alsof hij echt meende dat hij een baan kon krijgen op de universiteit. Het milieu waar hij zo graag in verkeerde en dat hij in zijn netwerk om zich heen verzameld had met letterkundigen, die voor hem als nonacademicus van pas kwamen om deurtjes open te doen. Sirius had die ‘zelfverheffing’ in 1973 al in een ets weergegeven in de eerste uitgave van Werkplaats De Bange Duivel, EEN HOL KINDERHOOFD IN DE LEEGTE, waarin hij b. op stapeltjes boeken door een grauwe arbeiderswijk laat lopen met de kop van Goethe op zijn t-shirt. Deze houten doos gevuld met een dagboek van f., foto’s en etsen van l., p., de kinderen, hemzelf en vrienden, wordt nu verkocht door veilinghuizen op internet als een produkt van “‘the Leiden artists’ commune “De Bange Duivel”‘. Hij moest erom grinniken. Vooral toen hij in een bibliografie las dat b. als kind al gefascineerd was door drukkerijen en druksels. Dan had je niet weg moeten lopen, jongen, sprak Sirius in zichzelf. Juist op het vervaardigen, drukken en uitgeven legden wij ons toe.
Dat grinniken werd half bulderen toen hij vele jaren later in die bij elkaar geflanste cv’s van de heren biografen las dat b. in zijn Leidse studententijd in de vroege jaren zeventig lid was van de “kunstenaarsgroep De Bange Duivel. Deze commune was gevestigd in een huis met een eigen drukkerij in de Bakker Korffstraat. Enkele kunstenaars die aan deze ‘cultuurpolitieke leefgemeenschap’ waren verbonden drukten daar hun etsen af. In ieder geval is er een project van de Bange Duivel bekend waaraan Büch een bijdrage heeft geleverd. Dat was een van borduursel voorziene cassette met prenten onder de titel Een hol kinderhoofd in de leegte waaraan enkele gedichten van Büch waren toegevoegd.” Niet allleen b. kon ze bruin bakken. De doos was gemaakt nadat hij vertrokken was. Er zat geen enkele bijdrage van hemzelf in, wel die ets over hem en een foto van hem met parelketting. De drukkerij was slechts een etspers. We hadden een vaste drukker op de Nieuwe Rijn en we woonden op de Koningstraat.
Sirius nam zich voor in het gesprek de waarheid met rust te laten. Hij had er niks op tegen als iemand de boel mooier maakte dan ie was. Hij wilde slechts verklaren waarom hij afstand had genomen van b. Hij nam zich voor over die ‘Prinsen’ te beginnen. Boud, formuleerde hij in zijn hoofd, wat bedoel je eigenlijk met die confidenties over je zoektocht naar je sexuele identiteit? Vooral de zin “een moeizame weg van links-homoseksuele aktionair, die het allemaal wel wist, tot een knapenminnaar waar geen aktiegroepen voor bestaan.” Dat b. hier zijn zoveelste lijdensweg mee plaveide, was curieus. Hij had nooit anders met hem over zijn voorkeuren gesproken en nu leek het wel alsof b. pas na de ‘ commune’ erachter was gekomen dat hij knapen prefereerde. Waarom schreef hij dat aan Sirius, die al in 1969 op zijn kamertje met hem uitwisselde dat je je flink aan jongetjes kunt branden. B. had dat niet kunnen beamen, want hij had geen sex met hen en moest er eigenlijk ook niet aan denken.
Sirius, die geen blad voor zijn mond verdroeg, had hem destijds verteld van zijn eigen ervaringen met de meester op de lagere school en de suikeroom uit het Westland. Hij had toen nog het standpunt dat zij hem toereikend hadden ingewijd. Die inwijding vond b. maar niks en Sirius had dat verstaan als een afkeer. Ze hadden aan elkaar bevestigd dat je van hun schoonheid in principe alleen visueel moet genieten, al zag Sirius diverse openingen voor lichamelijk contact op voorwaarde dat het maatschappelijk geen kwaad kon. B. had daar dieper op door gevraagd en Sirius kwam niet verder dan een etiquette voor de omgang met te jeugdige aantrekkingskrachten en openheid over de eigen seksualiteit met hen. En nu deed b. het voorkomen alsof hij opeens wel graag over de schreef ging met jongetjes en dat iedereen hem aan zijn lot overliet.
Die betere maatschappij, hoe zou b. die zien, dacht Sirius. Ze hadden immers toen toch al geconcludeerd dat er geen machtsvrijheid mogelijk is in een sexuele relatie met kinderen. Hoewel Sirius meende dat een beetje stoeien toch wel kon, was b. van mening dat je het bezoedelt met sex. Maar nu zat de arme schrijver zonder uitgever zich te kwellen met een verlangen dat alleen in een gefrustreerde vorm bevredigd kon worden, die de sexualiteit concentreert in de meest exclusieve relatie die iemand kan bedenken: een liefst knappe jongen van rond de twaalf jaar, die op mannen viel ongeacht hun schoonheid en leeftijd. Een dergelijk exclusief liefdesobject kan slechts een fetisj zijn, waarvan de liefde alleen in een patriarchale maatschappij mogelijk is, waar de oudere man het idool is van allen.
Hij had de agenda klaar en belde aan. Hij zou beginnen met dat die hele sexualiteitsfiguur hem niet aansprak en voorstellen om het over intimiteit te hebben. Welke zocht b. eigenlijk en hoe ver wilde hij nu met hem gaan? Of b. ook niet, net als Sirius, in principe met iedereen intiem kon zijn, en dat de sexuele identiteit er niet toe doet. Het gaat om de schoonheid zelf, de drager ervan en zijn of haar verlangen naar lichamelijk contact, waar b. al snel zijn grenzen trok. Na drie keer bellen bleef het stil. Verrek, bedacht Sirius zich, ik had hem natuurlijk moeten ‘ verwittigen’ dat ik “goedgunstig beschikt” heb en wel op de volgende datum mijn opwachting zou maken. Nou dat is dan jammer, mokte hij nog, maar hij was eigenlijk opgelucht, want de brief nog eens lezend besefte hij dat b. helemaal niet in staat was om nu eens open over zichzelf te praten.
NB
Deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
Boomportretten
Geplaatst: 20 november 2016 in CommentarenTags:beeldende kunst, boudewijn büch, cultuurpessimisme, egologie, gestaltpsychologie, levensboom, Levinas, literatuur, reinheid, vers van de pers, waarheid
Nu de westerse democratie zonder zwaartekracht geen mens meer kan boeien doemt aan de horizon van onze cultuur (lees de techniek) een nieuw fenomeen op. De onbereikbare burger heeft facebook de rug toegekeerd en zich gestort op mobiele levensbomen om niet niet te zijn, maar een heus kunstwerk wel.
Zonder verkeersregels zitten we straks in de files van zelfrijdende ego-documenten volgehangen met portretten, kerstklaar, nieuwjaarnachtbestendig en waar de gestaltpsychologie school mee heeft gemaakt. Trots terugkijkend op een rijk leven, dat niemand je af kan pakken, flirt men in replica van de weekendfilm van Godard met elkaar zoals de verguisde Boudewijn Büch ooit op de blauwe buis zichzelf vermaakte.
Het leven als een eigen eiland in de zee van de schone kunsten met de boom als symbool van een oneindige individualisatie van de eigen bijzonderheid moet de vervreemding opheffen de melk te zijn waar men zelf niets in te brokkelen heeft. Deze complexe affaire heeft Studio Artaaa haarfijn in beeld gebracht in een serie prenten over transhumanisme dat zich niet eenduidig laat waarnemen.
In ieder hoofd is wel een ander weerloos dan wel weerbaar gezicht te ontdekken, waardoor Levinas kritiek geheel verstomt. De verwachting is dat we uiteindelijk niet aan egologie ten gronde zullen gaan, maar eenmaal die dood overwonnen ons massaal in de afgrond van de onreinheid van de goot zullen storten, waar wij denken het snel stromende glasheldere water van te vormen.
Het raadselachtig etaleren van een fictieve levensloop in een boom vol ambigue appelgezichten moet de politici in verlegenheid brengen die menen de waarheid te kunnen spreken zonder zo’n vluchtheuvel. Het zal ook de critici de mond snoeren die van oplichting betichtte schrijvers aanwrijven dat zij de literatuur bevuild hebben zonder oog te hebben voor het feit dat zij van hun leven een kunstwerk hebben gemaakt.
Dat kunst ervoor kan zorgen dat we voor noch aan geen enkele waarheid hoeven te sterven, zal ze een worst zijn. Echter als eenmaal alle burgers hun leven als kunstwerk aan de duivel verkopen, zal de democratie weer adem kunnen halen door de schone kunstlongen van haar electoraat.