Post Tagged ‘depressie’


vadergeloof_ingelijst

Tegen het einde van het bezoekuur keek ik nog even achterom. Zag dat de slangen waren weggehaald, het bed verschoond , zijn kleren opgevouwen in zijn tas, de fruitschaal onaangeroerd opgeborgen was. Voor mijn ogen had hij nog mijn namen vlekkeloos opgeschreven. Alsof zijn pen vergeten was dat hij geen enkele macht meer had. De enige toezichthouder was ik zelf.

Woesteling, stond er niet doorgekrast, Duivelskind, Godslasteraar, Leugenaar, Dief, Driftkop, Vadermoordenaar. Sloeg voor mijn ogen tergend langzaam zelf de bladzij om, waarop hij gisteren nog schreef dat ik zijn Hoop. Liefde, Vertrouwen, Geluk en Vreugde was. Het is allemaal waar, nu ik het hardop voorlees in mijn dromen en me gelukkig prijs een mens van vlees en bloed te zijn. Wat wil hij meer dan dat ik toegeef wat zo mooi het menselijk tekort wordt genoemd en dat die notie in alle domeinen vaste voet aan de grond heeft gekregen?  Waar hoor je dat steeds meer als diepste gedachte beleden worden, waar in feite geen enkel systeem tegen bestand is?

Zelfs als de dood door mijn hand gestuurd je niet het ongeluk had gebracht, had jij je allang geschikt in je lot, omdat het al getrokken was. De mens is geboren als een slecht wezen, zo keek jij tegen het leven aan en ik kon dat slechts beamen. Het gaf je het gemak om niets te vrezen, want zelfs je doodslag zat in dat koersplan. Mijn god, wat hou ik van zo’n man, die de enige ander zonder naam nog vrezen kan; terwijl hij weet van zijn natuur en hoe het planmatig in elkaar stak. Die waarheid kon hij ook niet echt verdragen, gezien de vele slagen die hij nodig had.

Tegen vierkant vlees, waarin de mond dwars is uitgevreten, de keel opengereten, is niets bestand.  Zelfs geen geweten dat trillend in mijn hand om vergeving had gesmeekt en nu geen raad weet met zijn te hard gekookte kant. Terwijl ik door het venster naar zijn overblijfselen staar, hoor ik van de zoveelste zwendelaar die zijn zakken heeft volgepropt; wetend dat niemand hem iets kan maken. Ook al zou een toezichthouder zijn kluizen kraken, dan nog deert hem dat niet. Genoeg plaatsen waar hij door kan gaan met zijn oplichtersloopbaan.

Natuurlijk heb ik de pest erin, dat ik die rijkdom niet bezit noch het perspectief en niet bestand ben tegen de druk om braaf mijn best te blijven doen. Terwijl de overheid het tekort uit mijn zakken klopt, blijf ik maar hopen op de dag dat die ander bukken mag en al zijn geld voor mij uittelt. Of op een sluitend systeem, waarin niemand kan profiteren omdat opeens iedereen  integer is. Zonder een moraal van buitenaf ingefluisterd of door een kleinkind op de schoot, die inkeer afdwingt. Voor mijn part met die bloedrode traan uit een hemelwaterkraan langzaam druppelend op zijn hoofd, totdat hij zo week is dat hij schrikt van zijn zelfbeeld.

Dat voor iedereen de waarheid zulk gul water moge zijn, daar kan ik eigenlijk best mee leven. Als dat water plots in geld verandert, dan wil ik dat zelfs zonder tegenspraak geloven. De homp gilt het uit van de pret, weer een schepsel die zich onderdanig uit een maatschappelijk pervers leven redt.

Vlissingen, 4 februari 2013, De dag waarop mijn pillen averechts op mijn zenuwen beginnen te werken.

 


“Aantrekkelijk blijven voor de werkgever”, baste de ex-rechercheur voor de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de minister voor economische zaken. Hij las het voor van de autocue als een citaat uit zijn roodzwarte boekje, Mijn Kamp.

Ik heb er meteen werk van gemaakt,

At your service, Excellentie?

At your service, Excellentie

en mijn CV opgefleurd met een gedicht om in aanmerking te komen voor de functie van Dichter bij Economische Zaken. Het is meteen ook mijn sollicitatiebrief, zo open als wat, eerlijk en helemaal hoe ik ben. Dat zullen vast de bijkomende criteria zijn, in gedachten nemend hoe Henk over zichzelf denkt. En de grote waarde die hij hecht aan jezelf voor gek zetten.

 

Ode aan wat mij niet deert

 

Naar boven kijkend

Zie ik dat mijn trieste hoofd

Voeten heeft; mij sprekend lijkend

Op een dwerg, die niet in mij gelooft

 

Maar kijk ik naar beneden

Dan zie ik tussen mijn gekromde tenen

Een lang gezicht van mij gesneden

Uit de resten van mijn benen

 

Alleen staand op een glanzende ondergrond

Lukt het in mijzelf weer terug te keren

Terwijl ik mijn leven sta te versjteren

Huilebalkend in de spiegel aan mijn plafond

 

Ferme drager van alle familiale hersenkwalen

zal ik mij vanavond op ’n extra pillenmaal onthalen

 

Rotterdam, 18 januari 2013, het jaar waarin Rutte II zijn laatste zakken vult.


Bladerend door teksten van grote denkers.

Bloggen lezend van kleine schrijvers.

Bitterheid wegspoelend in haiku’s.

Blik- en bloosloos reagerend.

Ik wil dood, dus ik besta.

Ik lees, dus ik besta.

Ik schrijf, dus ik besta.

Ik reageer, dus ik besta.

Maar niets overtuigt mij meer.

Maar niets vertwijfelt mij meer.

Maar niets verbittert mij meer.

Maar niets verontluistert mij meer.

Dan die dode klanken in mijn kop

Dan het blauw waarin ik mijn ziel openvouw.

Rotterdam, 28 augustus 2011


Na aankleding van de beeldjes van de vrouw, de jongen, de punker en het kruis, die mij aanspreken om zonder angst te leven, is er een laatste beeldje dat ik vanaf 2008 als fetisj gebruik om er levenskracht uit te putten. Nadal-de-Olifantsjongen, die een koperen olifant met een tennisbal in een fluweel gebloemde plastic foliezetel begeleidt. Ik heb de installatie vernoemd naar de Spaanse tennisser,  die in dat jaar Federer versloeg en begon aan een vierjarige overwinningstocht op Roland Garros. Ik noem hem de Olifantsjongen naar het boek van R.Kipling, waarin verteld wordt hoe de olifant aan zijn lange slurf is gekomen. In de beschrijving van zijn hongerige nieuwsgierigheid naar wat een krokodil als maaltijd lust, herken ik mijzelf.

My father has spanked me, and my mother has spanked me; all my aunts and uncles have spanked me for my satiable curiosity; and still I want to know what the Crocodile has for dinner. In het relaas dat hij uiteindelijk de krokodil zelf ernaar vraagt en deze in zijn stompe neus bijt, waardoor hij al trekkend samen met de slang een lange slurf krijgt, waarmee hij zijn familie kan terugslaan, wordt ik aangesproken op mijn taak het boek der boeken zelf te schrijven waar ik mee om de oren ben geslagen. Ik zie er ook Nadals doorzettingskracht in terug om de onverslaanbaar geachte Federer te verslaan en daardoor uit te groeien tot een tennisser met de hongerigheid van een olifant naar de tennisbal als een diep gelovige dienaar van die sport. Zoals Louis Paul Boon het geloof in de hond-met-ballen stevig omarmt, omdat je in iemand moet geloven, gelooft hij in die van de olifant.

Nadal-de-Olifantsjongen lijkt ook op Toomai in het Jungleboek van R. Kipling, die jager wil worden, wat nooit kan als je uit een geslacht van verzorgers en berijders van olifanten komt. Tot de blanke baas zijn onmogelijke wens vervult, op voorwaarde dat hij de olifanten heeft zien dansen. Als eerste mens maakt hij die dans mee op de rug van een ontsnapte oude olifant, waaraan ook de ontsnapte olifant van de blanke baas meedoet. Toomai brengt na afloop haar terug en wordt als een held verwelkomd. De jagers dopen hem om tot Toomai van de Olifanten en nemen hem mee de jungle in, waar hij eindelijk mag jagen.

Nadal komt op mij over als een tennisser uit een geslacht van tennisballendragers, die met hun ballen wil spelen, wat alleen toegestaan wordt als hij zijn hele familie optilt met zijn spel en tennist alsof hij een olifant met bal en al naar de tegenstander slaat. Dat lukte hem op Wimbledon in 2008 in een wedstrijd, waarin de tennisgeschiedenis van Borg herschreven werd in de meest dramatische en zinderende finale aller tijden. Nadal werd de eerste man sinds Borg, die in 1980 het kunststukje uithaalde om in hetzelfde jaar Wimbledon en het Frans Open te winnen en die van Nadals herhaling getuige was vanuit de koninklijke loge.

Nadal speelde dat jaar bovendien in de kleuren van de tennisbal, wat zijn familie nog meer eer bezorgde. Het is hetzelfde jaar waarin ik als beleidsadviseur van het college in Vlissingen eervol werd ontslagen en met vervroegd pensioen kon zonder inlevering van een cent salaris, omdat ik als een olifant door de porceleinkast heen was gegaan, waarin men had getracht weg te kunnen komen met een valse beschuldiging van mijn collega’s en een onrechtmatige kantoorinval compleet met een arrestatie door een particuliere recherchedienst.

De olifant met de bal in de zetel dragend is een dierbare beeldspraak voor mij. Ik moest in 1998 vanwege een zware depressie mijn net veroverde functie als opleidingsdirecteur bij de Hogeschool Rotterdam opgeven en voor de tweede keer in mijn leven hulp zoeken bij de Riagg. Daar kon ik kiezen uit de therapeut die mij het meest aansprak op een presentatiefimpje, waarin alle voorradige therapeuten naast het dier stonden dat hen het meest aansprak. Ik koos voor de man die naast een olifant stond, vanwege het sociale gedrag van deze kuddedieren. Terwijl ikzelf vooral het geheugen en de wilskracht van de olifant me eigen zou willen maken en graag op zijn rug terug zou willen keren in mijn baan, die qua functie een uilenbal in de keel van een organisatie is. Beide dierlijke kwaliteiten waren door mijn slaapkwaal flink aangetast.

Toen de arme man zelf een depressie kreeg, verving het teamhoofd hem, met wie het nauwelijks klikte door zijn overtuiging dat ik een depressie had omdat ik schokkende veranderingen in mijn leven niet het hoofd kon bieden. Die vervanging werd door de door mij uitverkorene meegedeeld toen we elkaar bij de pinautomaat ontmoetten. Hij vroeg me vervolgens waarom ik hem eigenlijk als therapeut wilde hebben. Ik legde hem uit over dat geheugen en die wilskracht, maar voegde er ook aan toe dat de olifantshuid mij goed van pas kwam om mijn kwaal te weerstaan en de omgeving die me de stress bezorgde waardoor die kwaal verergerde.

Toen ik mijn betoogje afsloot met de wens weer een uilenbal te zijn in de keel van een organisatie, die door een olifant wordt binnengehaald, moest hij ondanks of dankzij zijn depressie onbedaarlijk hard lachen. Een lach zoals het beeldje van Nadal als begeleider van de olifant, die zijn bal draagt en die hij samen tegelijk lijkt te gaan slaan tot een verpletterde ace op de helft van zijn tegenstander, ook bij mij teweeg kan brengen als ik hem in mijn droom het  echt zie doen.

Nadal-de-Olifantsjongen heeft een heel bijzonder karakter dat lijkt op dat van een olifant. Hij is buitengewoon sterk, maar ook rustig en zacht. Hij lijkt me een verstandige, gevoelige en dierlijke man. Voor mij zou zijn gelaat op de indiase god met een olifantenkop (Ganesja) het zesde beeldje zijn dat kracht, wijsheid, vriendelijkheid, geluk en lange levensduur tesamen symboliseert. Maar vooralsnog houd ik het bij de vijf die ik aangekleed heb met mijn projecties van mijn grootste wensen en gevoelens. In de hoop dat ze ooit allemaal tegen me gaan babbelen, zoals de Vrouw-uit-Klei dat in mijn vorige blog al deed, en me vertellen dat ik allang alles ben wat ik hen toeschrijf.


dobberen

Tegen het dobberen
 
Zonder depressie geen poëzie, geen tentje
geen middel om de dood te vinden
die overal opduikt en je geest als een tankje
je leven verstiert van een rondvliegend kind
 
pas als al je gevoelens zijn verzand
vraag je je slechts nog af
wat doe ik op een verlaten strand
met de dood buiten mijn graf
 
mijn woorden als schatten tellend,
van mijn ogen de schellen pellend
en juist nu zo hard mogelijk voortsnellend
zodat ik weer voel: ik heb het voor te vertellen
 
 
Rotterdam, 10 oktober 2010