Post Tagged ‘existentie’


Mijzelf zijn

Een naam is mij al te groot,

maar zonder ben ik niet

wie ik zou kunnen zijn.

=

Voor wie mij kennen wil,

zodat ik kan wonen 

tussen al het leven om mij heen.

Mij is van alle kanten bang

voor een ik als een ding,

een jas zonder armsgaten.

—–

Vlissingen, 26 september 2020


Vandaag heb ik me weer verbijsterd over het zogenaamde feit dat ik besta.
De onwaarschijnlijkheid dat ik een wezen ben dat deel uitmaakt van een immens heelal kan ik opeens niet meer weerleggen.
Het is niet te geloven dat ik in deze tijd en op deze plek leef.

Voor mij niet, terwijl ik weet dat het wel zo is, kan ik de vreemdheid van mijn uniciteit niet ontkennen.

Dat de wereld een werkelijkheid is, zichtbaar voor mij en ook zonder mij niet voorbij is, is volstrekt onverklaarbaar als ik me er niet mee verzoen dat ik slechts een vezeltje van de stoffering ben die vergaat.

Is het wel waar?
Ben ik wie ik ben?
Ik druk mijn hoofd tegen het raam.
Door het koude glas besef ik het waarschijnlijke.
Hoewel ik twijfel of zo’n ervaring niet een waan is.

 


Gezongen diagnose z

Ze hadden hem betast, beklopt en bekeken. De bodyscan wel tig keer vergeleken met al die anderen in hun bestand. Die ontevreden zijn over de aard van hun kraam; zich niet thuis voelen in hun lichaam. Er was helaas niets met hem aan de hand.

U bent te saai voor ons, zong de eerste stem. De tweede galmde er dwars doorheen dat hij veel te gezond was, zeker voor ouderdomspleen. Wij ontraden verder onderzoek met klem. Het tikje tegen zijn billen vond hij op zich wel aangenaam. Maar over zijn existentiële onvrede deden ze hem te minzaam

Geletterd geweld, godlasterlijk getier, gillend geschreeuw, trok als een kudde wilde dieren door hem heen. Weer werd hij afgescheept met een nauwelijks onderdrukte geeuw. Zonder pardon teruggezet op het verkeerde been. Gezondheid als zorg wat verwach je? Stop al die heibel om je hachje.

Thuis geeft hij zijn barbiepoppengeest een draai om de oren voor wat zij vreest. Aan haar lijden ergert hij zich nog het meest. Opnieuw was al zijn gedruis voor niks geweest. Was zijn weemoed terug bij af. Luidde de klok de doodstraf. Als zesjarig meisje door het leven willen gaan, slurpte al het licht op van zijn zestigjarig bestaan.

Opeens moet hij lachen om zo’n kinderwens en dat deze zichtbaar zou zijn door hun lens. Iedere cel kent een nieuw begin, maar dat geeft op zich aan de natuur geen zin. Nergens tekenen om het te berekenen Trouwens, voor welke duur vindt hij zo gauw een adoptiegezin en hoe staan zij erin.

Een beest, een berg, een boom, ze kennen geen betekenis, het is de hele natuur een worst. Ze hebben niks met zo’n droom. Zij maken zich niet druk om de zin van hun korst. Door de vanzelfsprekendheid van het voortbestaan is hun levensloop vanaf het prille begin al een ronde baan.

Wat een leven heb je als mens, als je kooi bepaald wordt door een leeftijdsgrens.


Een  gelukkige hersenschim

Een gelukkige hersenschim

Nu ik ziek ben,  komt hij vast weer langs. Zal hij zoals vroeger mij oneindig dierbaar zijn. Kan ik weer aan zijn nabijheid en warmte denken als een tijdelijke woning. Zoals toen, in dat herenhuis en in die villa die nog meer een stad werden dan ze in het dagelijks leven van ons gezin al waren.

Dat innig samenzijn van vader en zoon zocht ik ook vaak op door ongehoorzaamheid. Dan wist ik als ik huilend om vergeving zou vragen zijn hart zou breken en zijn armen open gingen voor een warme stede.  Zijn erbarmen was op zo’n moment, in het voorts afstandelijk samenleven, zo groot dat alle narigheid van een te strenge opvoeding samen met zijn strikte geloofsleer wegsmolt.

Het bestaan voelde zolang het duurde aan als een nimmer eindigende waterval. Alle beknellingen en verstrikkingen om de slechtheid van de mens te snoeren veranderden in anekdotes, waar we tongloos om konden lachen. Want er daadwerkelijk over spreken zou onze omhelzing onmiddellijk verbreken.

Als een geschenk uit de hemel komt hij vandaag in levende lijve op visite. Zet zich voor  mijn bed neer op het daartoe aangesleepte bankje en  trekt me op zijn schoot. Ik verras hem met het voordragen van een vers sonnet. Alsof we een kleine receptie houden voor zijn verjaardag, ruim een maand geleden.

Schootprinsje

Wist je, je was mijn koning
Ik droeg je mantel, opgedragen
Voor je vazallen steef ik de kragen,
En fluisterde met ze over onze woning

Je weet wel, het huis dat ik gevonden
Had, toen jij het volk toesprak over je geloof,
Waaraan je zo gehecht was door de vele wonden
Die het je had toegebracht, toen jij net als ik opstoof

Als je moest luisteren naar de woorden en de dingen
Waar jouw vader weer mee kwam, zingend door de muren
Heen van zijn boerenwoning. We leden samen alle dagen, alle uren
Die we maar tellen konden in een eenzaamheid vol zinloze keerkringen,

Omdat we de zon in het zenit noch het nadir konden verdragen om niet
De belofte te breken voor elkaar bestemd te zijn, de waarheid van ons stil verdriet.

Rotterdam, 13 februari 2013, de dag waarop ik mijn geluk even niet opkan.