
It’s everybody’s life, but not for me ging in 1991 door me heen toen ik op mijn eerste vakantie-in-mijn-eentje door Ierland zwierf, waarvan ik dit Keltisch kruis als souvenir mee heb teruggenomen. Ik had net een maniforme periode achter de rug, zoals mijn psychiater mijn geestesgesteldheid duidde. De angst dat Borstel door een overstroming van de Maas het laatste oordeel over me zou voltrekken, was waarheid geworden. Zijn tikje megalomanie was een ballon in mijn geest geworden, maakte van mij een dolgedraaid zonnerad. Het wiel van Wodan, vruchtbaarheidssymbool en symbool van leven en geluk, werd in mijn geest een libretto voor een opera over alle filosofen die hun gedachten als herdershonden op de mensheid af stuurden.

Wodan af, af Wodan schreef ik boven een niet te stuiten woordenstroom, waarin Spinoza, Hegel, Nietsche, Heidegger, Husserl, Sartre, Foucault en Levinas dat aan wolven verwant ras op het publiek afstuurden, dat uit angst voor het opeten van hun eigen gedachten ze met brokjes hersens probeerden te slijmen. Adam, Eva, Kaïn en Abel (die in het Keltisch kruis zijn weergegeven als elkaars tegenpolen) riep ik erin op als mijn poezen, die ze de ogen zouden uitkrabben. Het zijn mijn gebakken sponzen, schreef ik wild, neem, eet en sterf oude gedachten, alle gedachten, ieder gelogen woord, nu de waarheid in jullie handen een mening is geworden en de onze gedresseerd wordt als wij die van jullie tot ons nemen. Vrijheid is een gestolen blik in jullie ogen, waarvan wij lezers helers worden. Enz. enz.

Na twee weken lang totaal niet geslapen te hebben, belandde ik op mijn flatje op de Weena in Rotterdam in een verschrikkelijke psychose. Mijn hoofd was op hol geslagen. Ik kon mijn gedachten nergens bij houden. Malend liep ik in mijn lange overjas door mijn appartement. Schreef de muren vol met spreuken om me te kalmeren, Megalomaan dacht ik dat ik Jezus was en overtuigde mijzelf daarvan door een scheur in de binnenvoering van mijn jas te ervaren als de plek waar het zwaard in de Mensenzoon werd gestoken. “Stop al het denken”, “Maak van het woord niet je vlees”, “Hang je hemd aan Zijn Kruis”, “Laat wat in het vat zit niet verzuren door erin te turen” en “Druk de hand van God naar beneden”.

Ik durfde de deur niet meer uit, want als ik buiten kwam greep het leven van iedereen me bij de strot. Hoe konden zij leven, vroeg ik me af. Hoe konden zij doorlopen, terwijl ik bij iedere stap de dood aan mijn zolen voelde plakken. Hoe konden zij melk kopen, terwijl ik verstijfde voor de stapel melkpakken; radeloos en wanhopig om me heenkijkend of iemand me kon vertellen hoeveel pakken ik moest meenemen. Hoe kon ik de sleutel in het sleutelgat krijgen, toen ik voor mijn voordeur stond. Hij droeg het kruis van ellende de berg op en ik wilde van het balkon springen om van mijn kruis verlost te worden. Op hetzelfde balkon waar ik de dag daarvoor meende de apocalyps te zien aankomen. Zwarte wolken pakten boven de Havenstad samen. Voor mij het teken dat de regering straks mij zou komen vragen als de Messias op te treden die de wereld zou redden van zijn ondergang.

De psychose duurde tot ik naar de Vrouw-uit-Klei keek, die me wees op mijn vitaliteit en mijn verantwoordelijkheid om het kind in me niet met het badwater weg te gooien. Het bracht me uiteindelijk weer terug tot wie ik was als tiener: een homo ludens op iedere gewillige schoot klimmend, met het lam in de houdgreep en een blik die volgens mijn oudste broer een sublimiteit verraadde aan beheersing van de hele situatie, omdat ik uitstraalde dat me niets kon gebeuren met twee broers boven me, die nu beiden dood zijn.