De ander is de explosieve moslim
In de afgelopen tien jaar is allochtoon een synoniem geworden voor moslim. Vrijwel alle critici van immigratie en integratie hebben deze figuur op het oog om hun ongenoegen op bot te vieren. Bij het beschuldigen van moslims wordt gretig geput uit de aanklacht van Ayaan Hirsi Ali. Zij schreef vanaf eind jaren negentig dat de Nederlandse overheid onvoldoende de gebrekkige integratie van veel Turken en Marokkanen zag als het gevolg van de culturele achterstand van deze groepen, waarbij zij voornamelijk hun geloof op het oog had. Voor het gemak vergat ze de islamitische Surinamers, Molukkers, ex-Joegoslaven, Nederlanders enz. Zij generaliseerde vanuit haar Somalische achtergrond en putte ook uit het gekleurde gedachtengoed van haar toenmalige partijgenoot Arie van der Zwan.
Zo schetst zij in haar boeken een volstrekt hiërarchisch-autoritaire opvoeding. Een volkomen patriarchale familiestructuur zou de vrouw totaal onderschikken in een dienende functie. In het louter groepsgebonden denken zou schaamte, eer en de daaruit voortvloeiende sociale controle overal een centrale rol innemen. Alsof de cultuur niet meer beweegt, bevroren is. Alsof we het verslag lezen van een ontdekkingsreiziger die geschokt is van die andere, zo vreemde cultuur. Een totalitair, statisch en essentialistisch cultuurbegrip beheerst haar denken, omdat zij de Islam en de eigen cultuur van gelovigen als één verwerpelijk systeem aan de kaak wil stellen, die hen ook economisch in een achterstand zou houden.
Hoewel bij Surinamers, Antillianen, Kaapverdianen, Chinezen, Molukkers, ex-Joegoslaven én bij autochtone Nederlanders ook onderklassevorming voorkomt, signaleert zij in haar kruistocht bij hen geen gebrekkige sociaalculturele integratie. Terwijl onder deze bevolkingsgroepen ook vele moslims voorkomen. Zij wordt daarbij ook niet echt geholpen door haar mentoren.
Zoals de econoom Arie van der Zwan die het vraagstuk sociologisch neutraal denkt te analyseren. De kern van veel integratieproblemen is gelegen in het feit dat immigranten van niet-westerse origine, met name afkomstig uit Islamitische landen, een demografisch profiel vertonen dat functioneel is voor een andere soort samenleving dan de onze. Ze huwen namelijk op jonge leeftijd en hebben doorgaans grote gezinnen. (..) Dit demografisch profiel vormt een belangrijk obstakel voor hun sociale mobiliteit en integratie want kinderen die uit een groot gezin komen, treden zelf weer in het voetspoor van hun ouders. En voor sociale mobiliteit is een lange opleidingsperiode nu eenmaal een voorwaarde en die is strijdig met huwen op jonge leeftijd en het snel krijgen van kinderen.
Cultureel bepaalde gedragspatronen van minderheden ziet hij als oorzaak van achterstand maar ook van andere problemen. Van der Zwan grijpt zonder voorbehoud terug op de klassieke sociologische redenering dat groepen met weinig financiële middelen, vanwege de "verleidingen van de westerse consumptiemaatschappij", al snel andere routes zoeken om toch hun deel van de koek te krijgen. Met criminaliteit, zwart werken, enzovoort. als verwerpelijke gevolgen. Verdere immigratie is volgens Van der Zwan ongewenst, want dat leidt "..tot onbeheersbare gevolgen, tot overstretch die het karakter van de samenleving op het spel zet".
Korter door de bocht van de sociologie kan men niet. Het opvallend consumeren van groepen, waaronder jongeren, is een algemeen verschijnsel en ook het daarmee gepaard gaand zwart werken en criminele handelingen. Hij schrijft het echter exclusief toe aan minderheden. Vervolgens vindt hij dat wij er genoeg mee belast zijn, waardoor de gehele criminaliteit en al het zwart werken oplosbaar zou zijn met hun vertrek.
Fortuyn pleitte in Tegen de islamisering van de cultuur nog voor investeringen in de stedelijke achterstandswijken. Van der Zwan ziet daar niets in. Fortuyn analyseerde deze wijken in algemene zin als gebieden waar zich een groot deel van de maatschappelijke problematiek van ons land concentreert: werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, onderwijsachterstand, verloedering van de openbare ruimte, kleine én grote criminaliteit, enzovoort.
Maar ook hij legt uiteindelijk samen met Van der Zwan en Hirsi Ali het hele vraagstuk bij het gedrag en de achterliggende culturele opvattingen van migranten – met name degenen afkomstig uit "Moslimlanden", neer. Terwijl zij geen enkel geografisch gebied kunnen aanwijzen waar deze mensen feitelijk de oorzaak zouden zijn van de daar geconcentreerde maatschappelijke problematiek. Gegoochel met vergrootglazen en blinde vlekken moeten zorgen dat de complexiteit van het vraagstuk hun opvattingen niet onderuit haalt.
Grof en daardoor versimpelend schetsen zij een tweedeling tussen het moderne westen en de premoderne belevingswereld van veel Moslimmigranten. Ze zien gemakshalve over het hoofd dat in eigen land zo’n miljoen autochtonen die zogenaamde premoderne trekken koesteren. De CU bestaat voor een groot deel uit traditioneel gelovende christenen maar een partij als de SGP is wellicht nog het meest vergelijkbaar met de karikatuur van de ouderwetse, achterlijke en autoritaire moslims. Zij streven (al dan niet actief) nog altijd een theocratie na, waarin God als autoriteit weer boven ons handelen wordt gesteld en zijn wet geldt. Iets wat exclusief aan orthodoxe c.q. fundamentalistisch gelovende en levende moslims wordt toegeschreven.
Dat een premoderne (voorheen traditioneel en ook weleens primitief genoemde) cultuur structureel problematisch is voor de maatschappij, waarin kerk en staat gescheiden zijn, is nooit één op één gebleken. Wel dat het niet automatisch leidt tot vrouwenonderdrukking, criminaliteit of fundamentalisme. Streng-religieuze Nederlanders vormen, naar de publieke opinie gemeten, geen bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Dat gevoel is exclusief ontwikkeld in de houding tegenover moslims, door het eenzijdig belichten van het huidige terrorisme als een jihad dat de Moslimstaat als wereldorde zou willen invoeren.
Dat autochtone fundamentalisten niet zo gevreesd worden, heeft een gewenning nodig gehad tussen tijdgenoten en bestaat vanwege geen actieve meningsvorming over elkaar. We verzwijgen het min of meer en laten hier de zuilen in tact. En toch is hun harde kern groter dan die onder de migranten en zou Hirsi Ali’s ‘inwijding in de moderniteit’ hen evenzeer voorgeschoteld moeten worden als de moslimfundamentalisten; als men meent dat dat gewenst is: gedwongen moderniseren.
De louter culturele benadering van het integratievraagstuk is lang vol te houden omdat men het electoraat ermee naar de mond praat. Zeker nu een groot deel ervan zich steeds makkelijker kan losmaken van en binden aan politieke partijen of bewegingen kan men direct scoren met een anti-moslim standpunt. Het (ongehinderd door kennis en willekeurig) culturaliseren van maatschappelijke problemen leidt echter alleen tot meer problemen. Dat geldt voor alle ‘culturalisten’ in het integratiedebat, zowel de multiculturele pleitbezorgers als de inter-, bi- of monoculturele.
Iedereen die de cultuur ziet als een eenmaal bestaande toestand, die al het gedrag en geloof bepaalt, is bezig met een karikatuur. Dat men een statisch cultuurbegrip hanteert voor datgene wat mensen in beweging houden en steeds opnieuw intepreteren is op zich al hinderlijk voor de communicatie, de dialoog, de discuusie of het debat. Maar het heeft ook onbedoelde effecten, doordat het leidt tot een assimilatiedruk en ontkenning van gelijkwaardigheid, die iemand explosief kan maken die dat voorheen niet was.
Opgekropte frustraties vormen een groter gevaar dan de gevreesde premoderne opvattingen, omdat die reëel zijn! Hoeveel afkeuring en afkeer verdraagt iemand, die zijn best doet om een gewoon leven te lijden en daarbij steeds vaker bejegend wordt als een verdachte en met name een potentiële terrorist?