De twijfel van Susanna over wie ‘Mij is van alle kanten bang’ zegt, lijkt aanvankelijk weggenomen te worden door een Hollandse haardplaat. Jojakim, haar schrijvende echtgenoot, heeft dat stuk antiek gevonden tussen het grofvuil van de buren. Het middentafereel laat duidelijk een jonge Susanna zien, die in een hof een bad neemt, met achter haar de hoofden van twee of zelfs meerdere ouderlingen die haar ‘versoecken tot oneere’ influisteren volgens notities op de achterkant. Ze vindt het opmerkelijk dat Susanna-in-bad haar smeekbede richt tot een totempaal. Alsof ze als een slang er omheen heeft gedanst toen ze nog geen enkele nattigheid voelde.
Susanna-in-de-moderne-tijd twijfelt over de echtheid van het voorwerp. Als museologe weet ze dat de centrale afbeelding omgeven hoort te zijn door bloem- en bladmotieven, maar daar ziet ze slechts enkele vormen van. En de duidelijk zichtbare kop van een kaaiman had een hoorn des overvloeds moeten zijn. Of zou Susanna zelf die hoorn verbeelden, die alles schenkt wat je maar begeert? Even is ze in de ban van het idee dat alle figuren ook mythische voorwerpen kunnen voorstellen, maar al snel concentreert ze zich weer op de echtheid van de haardplaat. De plaat hoort naar haar idee in een boog te zijn afgewerkt, maar aan de bovenkant ziet ze slechts een uitzicht op bergen met boomkruinen en vogeltjes in de verte. Aan de onderkant is een deel van de plaat zelfs afgebroken.
Ze piekert over de vrij ongebruikelijke afwerking. Hollandse haardplaten hebben weliswaar doorgaans een rechthoek als basisvorm, maar de bovenzijde behoort geheel gebogen te zijn. Het beetje boog dat het berglandschap als horizon biedt, maakt dat de afbeelding op de plaat overeenkomt met de vorm van een afgebrand Amsterdams grachtenhuis. Voorts valt haar het ontbreken van het parelsnoer op, dat normaal het middentafereel van de randfiguren scheidt. Gelukkig komt net Jojakim terug van de uitgever en kan haar uit de droom helpen. Volgens hem werden destijds aparte modellen gebruikt voor de centrale afbeelding en voor de randversieringen.
“Gieterijen hadden dikwijls eigen karakteristieke randfiguren, waarbinnen verschillende middentaferelen konden worden weergegeven. Voordat de afbeelding in een zandbed werd afgedrukt, werden in de regel eerst de diverse plaatdelen op een houten bord geschroefd. In dit geval heeft de gieter wat te weinig ruimte gebruikt. De verschillende delen van het model zijn zo dicht bij elkaar geplaatst dat er onvoldoende plaats was voor het gebruikelijke parelsnoer. Daardoor maakt de plaat als geheel een wat gedrongen en rommelige indruk.”
“Dus de plaat is echt”, concludeert Susanna half vragend. “Jazeker”, neemt haar man haar laatste twijfel weg, “als ik de hele plaat overzie, dan vermoed ik dat in dit geval de verschillende delen van het model los in het zandbed zijn gestempeld, zonder ze eerst op een bord te monteren. Dat zou deze plaat tot een uniek exemplaar maken. Echter, in Welsum en Vreden (Duitsland) bevinden zich identieke exemplaren. Daaruit valt af te leiden dat de gieter ook hier de normale werkwijze heeft gevolgd. Wel is de kaaimankop later uit het model gesneden, dat oorspronkelijk gemaakt is naar een gravure van Hans Schaüfelein (c.1480-1540). Je ziet dat het duidelijkst terug in het negatief, waarin ook opvalt dat het gezicht van het slachtoffer en profile slordig is gesneden.”
“Zou het een tweeslachtig portret zijn?”, oppert Susanna, “Dat verklaart de twee verschillende verhalen.” “Tja”, krabde Jojakim zijn hoofd, “wat precies waar is aan het verhaal van Susanna in bad, dat heeft niemand ooit kunnen vaststellen. Het hoofd lijkt inderdaad twee ‘gestalten’ te bevatten, maar dan zou dat voor het hele lichaam moeten gelden. Kijk, liefje, de historie van Susanna speelt zich af tijdens de Babylonische ballingschap en dateert daardoor als anekdote uit ongeveer het jaar 550 v. Chr. De Joden en de Grieken hebben er hun eigen verhaal van gemaakt. Of de kuise Susanna of haar schoonmoeder een bad nam in haar tuin, daar kan men nu over twisten. De maker van de haardplaat heeft het destijds opgelost met een iets kleiner hoofd in een iets groter hoofd. Op een eerdere prent heb je kunnen zien dat Susanna toekeek hoe haar schoonmoeder als stand-in werd gemolesteerd of een rechter over de knie legde. Sommigen suggereren zelfs dat Susanna in het rumoer zich bekende aan de schone jongeling en enkelen dat deze jongeling Daniël was.”
“Maar”, onderbreekt hij zichzelf, “vooral is er getwijfeld aan de kuisheid zelf. De christelijke kerk heeft uiteindelijk afstand genomen van de gehele voorstelling van het gebeurde en de bijbel ontdaan van dit hoofdstuk. Zo kon men Daniël behouden als een godvrezende zoon en opvolger van koning David, die nergens van verdacht kon worden en wiens afkomst onbetwijfelbaar was. Immers, als anonieme schone jongeling kon hij niet de zoon van David zijn. Bovendien zou hij weleens de oude rechters vals kunnen hebben beschuldigd om bestwil van zichzelf en zijn minnares Susanna. Dat zou door de cv van een koningszoon en profeet een flinke streep halen.”
“Als men elders schrijft dat hij pas verscheen op weg naar de terechtstelling, dan is zonder fictie niet verklaarbaar dat hij het ware verhaal wist”, merkt Jojakim tenslotte op. “Wat we zeker weten is dat Susanna dan wel haar schoonmoeder in ere werd hersteld. Althans, alle verhalen getuigen van de overwinning van de onschuld en de gerechtigheid over de zonde, de valse getuigenis en de corrupte rechtspraak. Echter geen enkel verhaal kan uitsluiten dat de rechters in de valkuilen van Daniël zijn getrapt om zijn heimelijke omgang met Susanna te verbergen.”
“Er zijn andere historische feiten van belang”, keert Jojakim terug op zijn betoog over de zin van deze geschiedenis, “het eerste is dat er ruim voor Christus al sprake was van een Verlosser die niet de liefde maar de kuisheid predikte. Het tweede is dat die deugd de centrale waarde wordt van het christendom, door de preoccupatie van Augustinus met een kuis levenspad. Het derde is dat de vorm van deze verlossingsgeschiedenis de mensheid meer heeft gebracht dan de achterliggende moraal. Het gaf schilders de kans om een naakte vrouw af te beelden, de geschiedschrijvers de kans om David’s onkuise omgang met Bathséba door de verlossende woorden van zijn zoon Daniël schoon te wassen en de gelovigen de kans om te genieten van erotiek door zich alles ervan voor de geest te halen of vanaf de 17e eeuw (wanneer de boekdrukkunst tot volle bloei komt) zelf te lezen over deze ondeugende petite histoire.”
Jojakim wil nog zeggen dat men er theologisch de erfzonde mee ter discussie kan stellen en ook de noodzaak van de kruisdood voor een verlossing van de zonden, maar Susanna is museologisch niet tevreden met alleen dat “we er prachtige kunstwerken aan hebben overgehouden”. Ze wil per se weten wat authentiek is en pakt de originele prent uit Jojakim’s verzameling erbij.
Op de achterkant staat ” ‘Waerschouwinge aen de Lesers’ van Pieter en Jacob Keur (1736): (…) Alsoo het oock niet gelooflick en is dat de Joden in de Babylonische gevangenisse hare eygene Rechters gehadt hebben, die macht hadden yemant ter doot te verwijsen, ende die Grieksch souden hebben gesproken: datse daer oock kostelicke huysen ende hoven souden gehadt hebben, gelijck in de historie van Susanna ende Daniel gesegt wort, cap 13. verss 4, 5, 54, 55 & c. ende dat dese historie soude geschiet zijn ten tijden van de Koningh Cyrus, cap. 14. vers 1. ende dat Daniel doe soude geweest zijn noch een jongh kint, cap. 13 vers 45, (….) soo hebben de oude Leeraers soo dese, als oock de andere Grieksche byvoeghsels achter Daniel voor Joodsche fabelen gehouden. (….)”
De waarschuwing bevestigt Jojakims betoog, maar Susanna negeert dat en suggereert dat het helemaal anders in elkaar steekt met de platen dan dat hier gesteld en verworpen wordt.” ‘Mij is van alle zijden bang’ klinkt indiaans, dat verklaart ook de aanwezigheid van een totempaal in de afbeelding”, roept ze bijna enthousiast. “Zouden de prenten niet weergeven hoe men in het kolonialisme er zending mee bedreef?”. “Zo is het nog nooit bekeken, maar je zou zomaar gelijk kunnen hebben”, denkt Jojakim met haar mee, “want de oude indiaanse rechtspraak functioneerde met ronda’s, waarin de gemeenschap gezamelijk misdrijven berecht. Daar lijkt hier even sprake van in het begin als de rechters haar belasteren en het volk haar wil stenigen. Maar de ronda’s steken anders in elkaar en de overige platen tonen dat de rechtspraak bijna modern te noemen is. De valse getuigenis van de oude rechters wordt weerlegt door getekende bewijzen die ze niet kunnen ontkennen. Terwijl de compositietekening pas in de 20e eeuw van een muzikale schets tot het belangrijkste instrument voor opsporing wordt. Hoewel men deze doorgaans beperkt tot het gezicht van de dader of de vermiste. Ik heb een apart stapeltje gemaakt van de prenten die het minst dubbelzinnig zijn, maar ze blijven wel ekaar tegenspreken. Eigenlijk is zo’n tekening een verzameling puzzelstukjes, die aangereikt zijn door getuigen. Voor ieder bewijs kan een stukje ontbreken of een ander stukje het bewezene weerleggen met het tegendeel.”