Post Tagged ‘poezie en logica’


Op het hedendaagse sterfbed
ligt de mens op zijn buik te verlangen
naar een teug adem zonder pijn in de borst
terwijl de slangen in zijn kille nest zuurstof pompen
voor de eeuwige strijd om het voortbestaan
in de schemer van een purperrode avond.

Buiten regent de eenzaamheid langs de ruit
over de door de meeste mensen verlaten straten
kruipen zwerfkatten onder het afval uit van de horeca
pissen verdwaalde honden hun geur op luide avondklokken
vermenigvuldigen delende cellen hoofdpijnen in de kopjes
boordevol geschiedenis van een samenlevingsarm bestaan.

Zichzelf deppend onder een ‘quilt’ van gestikte mondkapjes
voor de vele persoonsvormen in zijn overbevolkte bovenkamer
maakt een leger bromvliegen van zijn gehoorgangen bulderbanen
aerosolen geladen met virusdeeltjes verstoppen zijn beide neusgaten
tot de president van de wereld uitroept dat het nu wel volbracht is
nu zijn stemmers ondersteboven gehangen wortel schieten
op de i-phone van zijn thuiswerkende zakenpartner
waar hij in een hologram post mortem voortleeft
kopstoten uitdelend als een zwarte specht
eeuwig happend naar de laatste adem.


 

Mezelf zijn (3)

 

Een lijfspreuk voor wie

de tijdgeest het voor

het zeggen heeft

 

Een spijkerbed voor

de anderen die zo graag

over zich heen laten lopen

 

Een slaappil en een wekker

voor wie er gedachteloos bij willen horen

mijzelf zijn en blijven

 


Mezelf zijn (2)

Als een klopgeest waart de slagzin in mijn hoofd rond

mezelf te moeten zijn en blijven

op ieder moment dat ik ademhaal borrelt dit hersenzuur op

maakt van mijn hoofd een bovenbuik

waarin bellen als boeren een mond zoeken

om aan de druk te ontsnappen

al tegensputterend.

Jezelf niet zijn daarmee doe je jezelf tekort

ben je een dief van de portemonnee van het ik

de leverancier van je persoonlijkheid

zo zeggen de psychologen in koor.

Hun gezang moet de twijfels overstemmen

van wie meent dat zo’n credo het blad voor de mond verdort

je mondkapje wegkaapt om je niet voor wat je uitlaat te hoeven schamen.


Mijzelf zijn

Een naam is mij al te groot,

maar zonder ben ik niet

wie ik zou kunnen zijn.

=

Voor wie mij kennen wil,

zodat ik kan wonen 

tussen al het leven om mij heen.

Mij is van alle kanten bang

voor een ik als een ding,

een jas zonder armsgaten.

—–

Vlissingen, 26 september 2020


Een onbezorgd 2019

Als de dagen niet meer bezorgd worden

Geen getourmenteerde hoofden meer door de brievenbus

Onbezorgd die dagen ergens zelf kunnen afhalen

Een heel jaar lang zoen ik zijn vadsige wang

Is mijn kwelgeest zelf eens bang

 


 

Kauwgom

Van een zelf gekozen levenseinde
Moet ze helemaal niets hebben
Ze gaat voor het absolute
Tot de bodem van het zijn

Het liefst drinkt ze de kruik leeg
Tussen mensen zonder doodsangst
Die het bestaan als kauwgom in de mond nemen

Verwante zielen verenigd in een clubje
Dat als vanzelf steeds verder uitdunt
Een dorsvloer vol plaksels achterlatend

 

Stille dood

Leven kun je niet voltooien
Denkt ze al een tijdje
Het boeit je of niet

Maar als lijk gevonden worden
Languit in de vestibule
Het idee alleen al maakt haar doodsbang

Van alle angsten lijkt haar deze het meest gerechtvaardigd
Aan de andere kant haalt met zo’n stille dood
Haar onopgemerkt leven wel de krant

 

Vergeten takjes

Ze leest de gevlochten levenslijnen
In de palmen van haar handen
Alsof het spinnewebben zijn en
Wijsheden erin stranden

Pluk-de-dag, Gedenk-te-sterven
Na Adem-in-en-langer-uit
Neemt ze eindelijk het besluit
De poeder zou anders toch bederven

Aan de vergeten takjes van een inbreker tegen de voordeur
Bloeide de bloesem volop in een smetteloos witte kleur

 

 


zwartje

Het is uit!

Weet je nog?

Je weet het nog, toch?

Nu even niet!

Waarom niet?

Hou op!

Hou nu meteen op!

Het kan niet, echt niet!

Het kan niet!

Het is voorbij tussen ons!

Het is voorbij, hoor je?

Je had het nooit mogen doen, Plons!

Vergeet het, weet je!

Nee, vergeet het nou!

Hou op met dat gemiauw!

Uit: Leed en dier