We komen van de Hiaten, fluisterden ze vannacht in mijn oor. Ik had niet in de gaten, wie het zei maar hoorde: er verdwijnt niemand uit onze kaartenbakken. We sparen iedere geest, die zich staande houdt in de wind. En als het beeld schoon is geveegd, kun je weer van alles verlangen.
Het ei, land der blinden, waarin godenwangen winden vangen is op de tast een ondoordringbaar beeld waarmee de Hiaten met ons speelt. Het volk zonder gebeden, de stam die niemand kent, heeft de tijd in de hand, waar de zon een gat heeft gebrand.
De Hiaten
Het landschap in dromen
uitgestrekt voor mijn geest
kent geen planten of bomen
geen mens, huis, noch beest
alleen de wind kan er wonen
haalt adem uit inktzwarte lucht
vult de longen van godenzonen
voor een stille maar diepe zucht
dat alles zorgvuldig mag zijn ingepakt
wat er aan leven zich heeft vertakt
maar in gelooide huiden van goden
kan je standbeeld je niet meer doden
handhaven zich in gedachtegangen
gaten vol onvervulbaar verlangen
Uit: Als de tijd op is