Een engelenkoor
opgevouwen in mijn hart
sleept me door de nacht
Laat alle goden
naar beneden komen voor
een stille wacht
Een vliegend kind ben
ik, zwevend door mijn dromen
de trap op en af
Het hout aflikkend
dat smaakt naar het fruit dat zij
mij te proeven gaf
Voordat ik val voel
ik de armen om me heen
slaan die ik miste
Als ik mijn ogen
open legt zij haar vinger
op mijn bange mond
Zeven jaren lang
gewiegd en het is volbracht
ik sliep vast die nacht
Uit: Heel de breuk