De Uitkijker werpt op dat de drie gedaanten van het opperwezen wellicht de evolutie van ons brein weerspiegelen. Hij ziet in de vaderfiguur de louter orale wijze waarop de schriftloze oermens zijn gedachten en emoties kon delen. De zoon ziet hij als de eerste alfabeet, die van de heilige geest de truukjes heeft geleerd om te lezen en te schrijven. De heilige geest is de verklaring van de analfabeten voor de magie en het mysterie van dergelijke bekwaamheden.
Sterker nog, fluistert de Uitkijker in de oren van de Omkijkers, geletterdheid is het sluitstuk van iedere religie. De moderne gelovige is zelf geletterd en daardoor de tovenaarsleerling die de meester overtreft zonder hem te vernederen.
Terwijl de Omkijkers en de Uitkijker kouten over de drievuldigheid als afspiegeling van de evolutie van het brein, is een bloemenmeisje bezig op het beeldscherm van de deurvideointercom een gedichtenwedstrijd aan te kondigen. Uit haar audio-oorbelletje zendt ze een oratie uit over kunst als verschoning van de werkelijkheid. De realiteit, waar we al zo vroeg voor worden gewaarschuwd, speelt zich af buiten ons kinderhoofd en dat pikken we niet, horen de Uit- en Omkijkers verstomd haar vastgelegde woorden aan.
De oratie wordt besloten met het statement dat de realiteit eigenlijk het schilderij is en afbeeldingen of teksten slechts stille getuigen van de schilder, die eruit verdreven is. Uit ieder woord en ieder beeld, overdrijft de Uitkijker mompelend zijn instemming met die mooie gedachte in de stelling.
Zijn afwezigheid heeft de schoonheid beroofd van haar onschuld zomaar wat met de werkelijkheid te spelen, galmt als een echo door het topappartement die oproept om te streven naar een belichaming in woord en beeld van de dromen over het einde van de verloren tijd, waarin het schilderij op de ezel heeft gestaan.
Maar niet zoals onze voorvaderen het taal- en tekenspel in een dogmatische religie vorm hebben gegeven en belijdend zich eraan onderwierpen, onderbreekt de vrouwelijke Omkijker hem, dat zou gelijk zijn aan de ezel die het schilderij op zijn rug heeft genomen. Ja, valt haar man haar bij, de Triniteit kunnen we ons niet meer voorstellen in de vorm van een figuur met drie hoofden zonder het meteen als een psychose te beschouwen waaraan een meervoudige persoonlijkheid lijdt. Hoewel, grapt de Uitkijker, je er als kind veel plezier aan kan beleven als men in het bijzondere onderwijs tijdens de godsdienstles volhoudt dat de som 1+1+1 als resultaat 1 heeft en je daarvoor bij de rekenles uitgefoeterd wordt als domoor.
De vrouw merkt echter op dat het in de natuur een doodgewoon verschijnsel is, waar we dagelijks gebruik van maken. Ze bedoelt de drie toestanden waarin bijvoorbeeld stoffen als water zich openbaren. Plechtig stelt zij voor zichzelf vast dat God ooit een vaste stof was, toen hij als ijs de aarde bedekte. Hij werd vloeibaar door de zon en in het wassende water tot een zondvloed. Hij steeg op naar de hemel, toen zijn identiteit verdampte en is nu nog slechts als gas opsnuifbaar.
Dan wacht ons nog vele aggregatietoestanden van zijn aanwezigheid, verwijst de Uitkijker naar de mogelijkheden dat de stof in deeltjes uiteenvalt. Wellicht dat hij nu plasma is geworden, waarin de elektronen van de atomen zoveel energie hebben dat ze tussen de deeltjes bewegen. Zoals in de kernen van de sterren en de gaswolken in het heelal. Een vijfde toestand kondigt zich al aan in de lasertechniek, volgens de kernfysica.
Plots zien alle kijkers de tekst op het scherm als uitdrukking van deze evolutie. Het bloemenmeisje spuit geen bloed als een mondgraffitikunstenaar, maar ze lasert op het scherm bloed dat als plasma in een vijfde toestand kan geraken. Het moment dat juist het tegendeel van het desintegreren van atomen plaatsvindt en alle atomen 1 groot superatoom vormen, zodat het licht in de laser zelf Het Licht wordt.
Pas dan volgt een fase waarin de stof zich in 3 fasen tegelijk bevindt, verschijnend onder een specifieke druk en temperatuur, horen ze nu uit de intercom schallen. Het Licht dat van De Duisternis wordt gescheiden en er tegelijk door schittert en gedoofd wordt, treft de kern van Augustinus beperkte waarneming in het hart. Het kwaad is niet de beroving van het goede, het is de zevende fase waarin alles mis dreigt te gaan. De stof bevindt zich dan in het stadium van de Quark-gluonplasma, die waarschijnlijk tijdens de eerste 20 tot 30 microseconden na de Big Bang voorkwam.
In een flits passeren alle zeven fasen op het scherm. Ze laat het apparaat achter in de gedaante van een souvenir, dat bij een lichte schudding alle fasen als de dagen in het scheppingsverhaal afdraait. Het bloemenmeisje figureert daarin als de mens die bij zijn geboorte meteen de koude van de realiteit ervaart, de warmte van de ander behoeft om vloeiend te kunnen bewegen en eenmaal op eigen benen een leven omarmt, dat verdampt in de tijd van haar groei zelf.
De mens zwelt en krimpt in de diverse aggregatietoestanden van een bewogen leven in een onbewegelijk eindigende werkelijkheid, besluiten alle kijkers hun verhaal met bombasten.