Archief voor de ‘Bevroren groente’ Categorie


Op weg naar zijn laatste gesprek met b. liep Sirius h. tegen het lijf. De fractieleider van het CDA in Leiden was furieus over de uithuiszetting van de toch zo kwetsbare jonge dichter. Sirius sprak hem in alles tegen, maar de man moest zijn gram halen. Wacht even, zei hij. Hij haalde een gekreukelde zak met oude sokken uit zijn actetas en wilde deze aan Sirius geven. Jullie hebben het toch zo krap, grijnsde hij vals. Ja, en jij bent zo rijk, maar nog gieriger dan je beschermeling zie ik, gaf hij hem te verstaan. Ik neem ze van je in ontvangst en zal l. vragen een wandkleed ervan te maken, vervolgde hij, dan kun je straks je grijnzende smoelwerk in textiel op de muur van jullie fractiekamer hangen. H. was echter al driftig doorgestapt. Hij had zijn punt gemaakt.

Opeens had Sirius helemaal geen zin meer in een gesprek met iemand die zijn vrienden kiest onder zulke dubieuze figuren als de man die open-huis-bijeenkomsten organiseerde om zijn lichtelijke sm-neigingen met andere homofiele christenen te delen. Hij had hem eigenlijk in zijn gezicht moeten spugen en een doornen kroon in de hand moeten drukken om aan b. te geven als ze weer eens zijn lijdensweg heen en weer liepen. In de brief sprak b. van een vertwijfeling over zijn wetenschappelijke positie, die geen erotisch jachtveld voor hem is, en dat hij niks heeft met mensen die denken de wijsheid in pacht te hebben. Hij moest lachen om zoveel zelfkennis. B. had zich nog nooit tegen hem over zijn status uitgelaten. Het later aan hem toegeschreven bedrog van drie academische titels, was een grap die hij al op de Haarlemmerstraat maakte, toen hij dergelijke briefhoofden hanteerde om te melden dat hij naar de bibliotheek was om aan zijn proefschrift te werken. Dan wisten Sirius en p. dat hij weer in de spoelkeuken van het restaurant van V&D voor het kaas op zijn brood aan het ploeteren was.

Zoals hij er echter nu over schreef, leek het alsof hij echt meende dat hij een baan kon krijgen op de universiteit. Het milieu waar hij zo graag in verkeerde en dat hij in zijn netwerk om zich heen verzameld had met letterkundigen, die voor hem als nonacademicus van pas kwamen om deurtjes open te doen. Sirius had die ‘zelfverheffing’ in 1973 al in een ets weergegeven in de eerste uitgave van Werkplaats De Bange Duivel, EEN HOL KINDERHOOFD IN DE LEEGTE, waarin hij b. op stapeltjes boeken door een grauwe arbeiderswijk laat lopen met de kop van Goethe op zijn t-shirt. Deze houten doos gevuld met  een dagboek van f., foto’s en etsen van l., p., de kinderen, hemzelf en vrienden, wordt nu verkocht door veilinghuizen op internet als een produkt van “‘the Leiden artists’ commune “De Bange Duivel”‘. Hij moest erom grinniken. Vooral toen hij in een bibliografie las dat b. als kind al gefascineerd was door drukkerijen en druksels. Dan had je niet weg moeten lopen, jongen, sprak Sirius in zichzelf. Juist op het vervaardigen, drukken en uitgeven legden wij ons toe.

Dat grinniken werd half bulderen toen hij vele jaren later in die bij elkaar geflanste cv’s van de heren biografen las dat b. in zijn Leidse studententijd in de vroege jaren zeventig lid was van de “kunstenaarsgroep De Bange Duivel. Deze commune was gevestigd in een huis met een eigen drukkerij in de Bakker Korffstraat. Enkele kunstenaars die aan deze ‘cultuurpolitieke leefgemeenschap’ waren verbonden drukten daar hun etsen af. In ieder geval is er een project van de Bange Duivel bekend waaraan Büch een bijdrage heeft geleverd. Dat was een van borduursel voorziene cassette met prenten onder de titel Een hol kinderhoofd in de leegte waaraan enkele gedichten van Büch waren toegevoegd.” Niet allleen b. kon ze bruin bakken. De doos was gemaakt nadat hij vertrokken was. Er zat geen enkele bijdrage van hemzelf in, wel die ets over hem en een foto van hem met parelketting. De drukkerij was slechts een etspers. We hadden een vaste drukker op de Nieuwe Rijn en we woonden op de Koningstraat.

Sirius nam zich voor in het gesprek de waarheid met rust te laten. Hij had er niks op tegen als iemand de boel mooier maakte dan ie was. Hij wilde slechts verklaren waarom hij afstand had genomen van b. Hij nam zich voor over die ‘Prinsen’ te beginnen. Boud, formuleerde hij in zijn hoofd, wat bedoel je eigenlijk met die confidenties over je zoektocht naar je sexuele identiteit? Vooral de zin “een moeizame weg van links-homoseksuele aktionair, die het allemaal wel wist, tot een knapenminnaar waar geen aktiegroepen voor bestaan.” Dat b. hier zijn zoveelste lijdensweg mee plaveide, was curieus. Hij had nooit anders met hem over zijn voorkeuren gesproken en nu leek het wel alsof b. pas na de ‘ commune’ erachter was gekomen dat hij knapen prefereerde. Waarom schreef hij dat aan Sirius, die al in 1969 op zijn kamertje met hem uitwisselde dat je je flink aan jongetjes kunt branden. B. had dat niet kunnen beamen, want hij had geen sex met hen en moest er eigenlijk ook niet aan denken.

Sirius, die geen blad voor zijn mond verdroeg, had hem destijds verteld van zijn eigen ervaringen met de meester op de lagere school en de suikeroom uit het Westland. Hij had toen nog het standpunt dat zij hem toereikend hadden ingewijd. Die inwijding vond b. maar niks en Sirius had dat verstaan als een afkeer. Ze hadden aan elkaar bevestigd dat je van hun schoonheid in principe alleen visueel moet genieten, al zag Sirius diverse openingen voor lichamelijk contact op voorwaarde dat het maatschappelijk geen kwaad kon. B. had daar dieper op door gevraagd en Sirius kwam niet verder dan een etiquette voor de omgang met te jeugdige aantrekkingskrachten en openheid over de eigen seksualiteit met hen. En nu deed b. het voorkomen alsof hij opeens wel graag over de schreef ging met jongetjes en dat iedereen hem aan zijn lot overliet.

Die betere maatschappij, hoe zou b. die zien, dacht Sirius. Ze hadden immers toen toch al geconcludeerd dat er geen machtsvrijheid mogelijk is in een sexuele relatie met kinderen. Hoewel Sirius meende dat een beetje stoeien toch wel kon, was b. van mening dat je het bezoedelt met sex. Maar nu zat de arme schrijver zonder uitgever zich te kwellen met een verlangen dat alleen in een gefrustreerde vorm bevredigd kon worden, die de sexualiteit concentreert in de meest exclusieve relatie die iemand kan bedenken: een liefst knappe jongen van rond de twaalf jaar, die op mannen viel ongeacht hun schoonheid en leeftijd. Een dergelijk exclusief liefdesobject kan slechts een fetisj zijn, waarvan de liefde alleen in een patriarchale maatschappij mogelijk is, waar de oudere man het idool is van allen.

Hij had de agenda klaar en belde aan. Hij zou beginnen met dat die hele sexualiteitsfiguur hem niet aansprak en voorstellen om het over intimiteit te hebben. Welke zocht b. eigenlijk en hoe ver wilde hij nu met hem gaan? Of b. ook niet, net als Sirius, in principe met iedereen intiem kon zijn, en dat de sexuele identiteit er niet toe doet. Het gaat om de schoonheid zelf, de drager ervan en zijn of haar verlangen naar lichamelijk contact, waar b. al snel zijn grenzen trok. Na drie keer bellen bleef het stil. Verrek, bedacht Sirius zich, ik had hem natuurlijk moeten ‘ verwittigen’ dat ik “goedgunstig beschikt” heb en wel op de volgende datum mijn opwachting zou maken. Nou dat is dan jammer, mokte hij nog, maar hij was eigenlijk opgelucht, want de brief nog eens lezend besefte hij dat b. helemaal niet in staat was om nu eens open over zichzelf te praten.
 
NB
 
Deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
 

http://dedrukkerij.mijnboekhandelaar.com/


werther bbbb

In het voorjaar van 1970 ging Sirius op bezoek bij zijn oudste broer, die dominee was geworden in Oudega en zijn vrouw die er de luit leerde spelen. Op zijn heenreis besloot hij in Utrecht te overnachten.Hij boekte een kamer in het Hotel Terminus, waar hij op zoek ging naar het adres van f.  Hij had deze student wiskunde op de algemene vergadering van de FSWH gezien en hem herkend van een foto in Hitweek; een leslokaal vol kussenvechtende naakte leerlingen. Hij was bloedgeil op hem en moest hem aan de haak slaan, maar wist niet waar hij woonde. In de kaartenbak van Kargadoor, waar hij bestuurslid van was, trof hij na inbraak zijn adres. Hij schreef p., b. en g. (een bijzonder knap uitziende student medicijnen die helaas alleen op p. viel) elk een brief uit Oudega op het papier van het hotel.

P. schreef hem terug "lieve (m.), je drie brieven uit oudega hebben verschillende reaksies losgeslagen. ik heb er slechts 2 gelezen, lieve g. ook. (hij is erg lief geweest toen jij weg was en ik ziek werd). b. was kwaad op je dat je met f. geneukt had. in mijn brief stond dat je bij hem had geslapen. wanneer sliep je in terminus? jouw reis naar oudega is voor mij één raadseltocht. je brief kwam aan als een bericht van een verre vreemdeling die verwarring wil zaaien." Sirius had ook nog geschreven dat hij naar Greonterp was gefietst, de volksschrijver G. in zijn tuin had gezien en over zijn getuite lippen toen hij naar hem glimlachte. Hij liet in het midden hoe het afliep. Maar dat b. kwaad was geweest dat deed hem goed.

Die jaloezie stak ook op toen Sirius met meisjes rotzooide en toen hij vertelde op een andere f. verliefd te zijn. Deze beschreef b. later als de huisdictator Adolf in Links!. F. was een blonde Jezus, die zo op je in kon praten dat je ging zwijmelen van zijn niet te stuiten mond. B. was ook zwaar onder de indruk van de meer filosofisch onderlegde en letterkundig breder georiënteerde orator dan hij zelf was. Sirius voelt nu nog de warme dij van f. als ze ’s avonds moe van hun maatschappelijke betrokkenheid thuiskwamen en ontspanden met een blowtje op bed onder genot van The Band die in volle sterkte door de kamer schalde. Later zou b. nog een verhouding met k., de vriendin van f. krijgen en met leedvermaak aanhoren dat Sirius een blauwtje bij de f. van Adolf had gelopen. Toen was de vriendschap al verbroken.

In een zeer vertrouwelijke brief aan Sirius in 1974 nodigde b. hem uit om over die breuk te praten. Hij had uit gierigheid de groep verlaten, die ze met p. (grafisch kunstenaar en pedagoog, jeugdvriend van f.), l. (een voor huiselijk geweld gevluchte naaldkunstenares uit Amsterdam) haar kinderen m. en d., en de f. van Adolf hadden gevormd. Ze hadden samen een huis in de Koningstraat in Leiden Noord gekocht en betrokken om zich toe te leggen op kunst, wetenschap en literatuur. F. was ook degene die hun enige vrijpartij verstoorde, toen ze in het huis van p., de kunstenaar, voor het eerst met elkaar in bed lagen.

sitterbrief
op kladjes van wat sirius terug wilde schrijven leest hij nu "natuurlijk wil ik graag met je praten, maar dan met hart en ziel en niet langer in gezwollen klaagzangen van een oude werther die maar niet klaarkomt met zijn zelfbeklag." hij had hem voorgehouden dat hij zich in de steek gelaten voelde door hem. "de verklaring die je zoekt, begint voor mij bij je vertrek, boud!" sirus herinnerde hem op zijn kladjes aan zijn lafheid om de confrontatie uit de weg te gaan toen ze het oneens waren over zijn eis om een flink potje geld exclusief voor zijn reizen te behouden, die hij voor zijn genezing nodig zou hebben. "het is toch te banaal voor woorden, boud, dat je toen je kamer sloot, waar onze eettafel stond, en het verrekte om nog met ons te praten?"

Dat hij hem zo hoog had zitten, gebruikte Sirius om hem eens de les te lezen. "die jaren van goedheid zijn pas nu echt aangebroken. Voor mij is de tijd afgesloten dat we rond blijven draaien in het zoeken naar die ene, die je alles kan geven. Dat soort consumptieve liefde is een fetish. Ik neem daar geen genoegen meer mee. Ik zoek liefde die tot productie leidt." In aantekeningen leest hij "van de liefde van p. ben ik vervreemd. Ik zoek geen intieme relaties meer om elkaar te steunen voor een optimaal gevoelsleven", "p. deed veel te veel zijn best om beter tegen zijn depressies te kunnen als ik hem jaloers maakte", "ik heb het gehad met exclusieve aandacht aan iemand geven" en "de Gemeenschappelijke Onderneming Dienen biedt meer kansen op een nog beter leven dan we hadden".

God, leest hij nu, liet me dus ook toen niet los. Zou ik echt zo met hem gesproken hebben?, vraagt hij zich af. Ben ik eigenlijk wel op zijn uitnodiging ingegaan? "Alleen als je maatschappelijk naar onze relatie wilt kijken, is zo’n gesprek zinvol." staat er deftig op het zoveelste blaadje waarin hij zijn gedachten ordende om een gaatje te vinden voor het opkalefateren van een vriendschap die van zijn kant op vertedering berustte en voor b. op de onvoorwaardelijke bescherming die Sirius tot aan die breuk hem bood.
 
NB
 
Deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
 

http://dedrukkerij.mijnboekhandelaar.com/


lsd bb

Een brief van p. uit 1970 herinnert Sirius aan de omstandigheden van zijn ‘coming out’ en van het ‘boterbriefje’ van b. Hij had p. geinterviewd voor het verenigingsblaadje van de SSRL en wilde zijn artikeltje over de Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit nog even aan hem laten zien, voordat het naar de drukker ging. Hij bleek jarig te zijn en zijn kamer zat vol flikkers. Iets teveel van het goede voor wie zich nog geen raad wist met al zijn twijfels.
 
Hij had zijn verlangen naar de herenliefde opgevat als een groot geheim en altijd heimelijk bedreven. Het taboe op dergelijke contacten was voor hem al jaren geleden doorbroken, maar het openbaren van dat verlangen als je geaardheid? Nee, dat had hem zeer tegengestaan. Die identiteit was bedorven. Waarom laat je de maatschappij weten dat je een flikker bent? Seksualiteit hoort toch onder de partners te blijven? Er is al veel te lang bemoeizucht geweest van staat, kerk en goegemeente met intimiteit. Het stiekeme beviel hem uitstekend. Bovendien wilde hij een openlijke relatie met een vrouw niet uitsluiten. Met een man over straat gaan als je liefje? Van die gedachte alleen al werd hij vuurrood.
 
P. was een bijzonder lieve man. Te lief vond Sirius al na de eerste week, maar voor zijn, weliswaar overwelmende, exclusieve aandacht voor hem was hij zeer gevoelig. Hij liet zich graag verwennen en de afspraak dat ieder zijn eigen leven had, hield alle vrijheid in die hij ook zonder openlijke verkering had. Bovendien was een homosexuele relatie eigenlijk zo gek nog niet, had hij zich op zijn eigen kamertje bedacht. Aan het stiekeme zaten grote risico’s vast. Niet zo groot als Levi Weemoedt meende toen hij in oktober 1976 in Propria Cures over de ontgroening schreef, die zij gezamenlijk ondergingen op de SSRL.
 
iesvw
 
dat artikel bracht hem terug in de kelder van de societeit, waar sirius aan de piano met een verlicht hart en een donkere ziel over zijn dromen zong. ‘de haarlemmerstraat scheurt voor me open, laat gods water over de roze klinkers lopen, ik zie vrouwen met kinderwagens en al onder de grond verdwijnen, de zon gaat plotseling harder schijnen, jongenshoeren lopen in processie om me heen….”. de hele kelder was muisstil. p. nam hem zwaar onder de indruk na afloop van de urenlange improvisatie mee naar het kamertje van de barbeheerder. ze lagen op de bank te kroelen, toen een aapjeskijker hen kwam lastig vallen. voor sirius was het de eerste keer dat hem gevraagd werd hoe-ze-het-deden? met zo’n grijns van iemand die het eigenlijk te smerig voor woorden vond, maar hij moest het toch weten.
 
het gaf voor sirius de doorslag om voortaan te doen alsof het niks bijzonders was en zonder gêne gearmd met p. of een ander liefje al kozend over straat te gaan. in de brief van p. leest sirius dat hij bang is hem aan zo’n ander te verliezen, waar sirius op dat moment mee rotzooit, maar dat hij geen pijn zal laten merken. de brief eindigt met “ik ga nu met boudewijn slapen, ook hij laat je groeten”. eronder staat een eigen maaksel van het gedicht ‘monument voor een gestorven jongen’, waaruit blijkt dat hij hem “met gillende vinger” weg had gestuurd “bevredig je geile lusten maar op die andere jongen”. opeens voelt sirius de pijn weer van dat slapen van p. met b. het was een steek dwars door zijn lijf en ziel.
 
in 1970 kwam het allemaal terug in een trip met b., die na lang aarzelen had besloten om toch ook eens lsd te proberen. een klein beetje, het moet zuiver zijn en veilig, had b. gespannen bedongen. ze hadden de kamer van p. voor zich alleen. sirius had een kwart afgesneden en de rest van het pilletje zelf geslikt. toen de trip eenmaal goed op gang was, vroeg hij b. naar die nacht met p. hij had hem verbaasd aangekeken, gelachen en al hinnikend sirius ervan verzekerd dat hij met zijn ziekte en zijn pillen echt niet kon neuken. in een flits veranderde b. in een hoogblonde bakvis, die voor het eerst had gemenstrueerd, getuige de rode strik in haar pijpenkrullenkapsel. of het nu die dag was of later, b. heeft hem met zijn hand op zijn hart beloofd dat hij de eerste zal zijn met wie hij naar bed gaat als hij beter is. sirius wilde dat wel graag op papier.
 
boterbriefje
 
 
 
nb
 
deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
 
http://dedrukkerij.mijnboekhandelaar.com/
 
 
 


groen

 
 
Sirius kan zich niet meer precies herinneren wanneer hij b. voor het eerst ontmoette. Het zou in 1966 kunnen geweest zijn, toen hij in het Haagse Bos de gehele natuur lief had en zich tussen de planten, struiken en bomen als vleesgeworden fantasie aan een ieder aanbood wiens voorkomen hem aantrok of vice versa tegen een schappelijke prijs. Zijn geweten speelde hem echter parten. Als bijna belijdend lidmaat van de Nederlands hervormde kerk op Gerformeerde Grondslag bevond hij zich in een lastig parket. Hij wilde het Verbond met God op zijn manier blijven voortzetten, maar kon zijn verlangen naar de hitte van mannen en vrouwen niet verloochenen dat voor die god nou net een grote gruwel was. De oplossing van hoereren stond echter geen betrouwbaar geheugen toe.
 
Of in 1967 toen hij tegen de buurjongen van b. aanliep, de zoon van de klokkenmaker, wiens zaak enkele panden verwijderd was van de slagerij waarboven b. zich op een kamer had genesteld. Zijn geheugen maakte er meteen een passende scene van. Sirius had de jongen al eerder naar zich zien kijken, maar sprak hem nu aan en zag in een flits b.’s jaloerse blik. Dezelfde blik die zijn vriend p. drie jaar later zou waarnemen toen b. vernam dat Sirius met f. uit U. naar bed was gegaan.
 
Beide keren zijn mogelijk, maar meer waarschijnlijk is dat hij samen met p. b. op straat tegenkwam, en b. p. aansprak over hoe het ging met zijn scriptie over Gerard Reve. Sirius was meteen verliefd op b. en liet hij er geen gras over groeien. B. nodigde hem uit op zijn kamer. Nog dezelfde dag zat hij in een Louis-XV-stoel tegenover b. op een krukje lacherig van het blowen in zijn studeer-, huis- en slaapvertrek om zich heen te kijken. Om te eten zag hij nergens een voorziening. B. at vermoedelijk niet thuis. Bijna alle wanden waren net als in de studeerkamer van zijn vader behangen met boeken. Alleen had b. de boeken neurotisch strak geordend. Boven de deur hing een portret van Adolf Hitler, de wereldkampioen smetvrees voor onze tijd, waarop hij volgens Sirius geheugen de ene keer een grijs uniform droeg, de andere een tiroler vakantietenue en soms een slordig colbertje. B. vond het portret ophangen op zich al ironie. Sirius meende dat A. voor dat effect een wat eigentijdser uiterlijk zou moeten aangemeten worden en schetste b. een langharige dictator met een querilla-petje op en in zijn ogen hakenkruizen. Hij schaterde en die prachtige lach trok hem bijna uit zijn zetel, maar hij werd furieus toen Sirius het portret wilde retoucheren.
 
Wanneer die ontmoeting precies plaatsvond, kon hij niet uit zijn geheugen noch zijn brievenarchief opdiepen. Het moet uiterlijk in 1969 zijn geweest. Het meest roerige jaar in zijn leven. In 1968 had hij met zijn familie gebroken. Voor de derde keer was hij weggelopen, maar nu kon hij bij p. onderduiken en zo eindelijk zijn dubbelleven aan de kant zetten. In 1969 deed hij volop mee aan de bezetting van de universiteit, stierf zijn vader, brak hij met zijn beste klant, had hij overwogen zijn eerste vriend (p.) te vermoorden en moest hij zijn propedeuse halen, anders was het afgelopen met studeren. In het archief trof hij alleen het eerste briefje van b., aan, waarin hij hem ironisch stimuleerde om zijn propjes te halen door ervoor te studeren.
 

propje

 

 
Sirius was in zijn herinnering vrij vaak op b.’s kamer geweest, al kwam hij minstens even vaak tevergeefs langs. Dan was b. niet in staat hem te ontvangen. Hij veinsde aan de deur dat hij bezoek niet kon verdragen. Later schreef hij in zijn boeken dat hij toen al zwaar aan opiaten verslaafd was. Sirius herinnert zich alleen dat hij uit zijn boekenkast een kistje haalde met daarin een flinke spuit, waarmee hij zich zou injecteren. Echter, toen Sirius een keer opium had gerookt, was hij niet van hem weg te slaan. Hij wilde alles weten over de effecten en keek nog meer naar hem op dan hij al deed. Waar b. een groen blaadje was wat betreft de drugs, was Sirius groen als het ging om openlijk voor je seksualiteit uit te komen.
 
Nu kijkt hij op die periode terug als de vleeswording van twee groene blaadjes, die ze voor elkaar waren en zouden blijven. Tussenwezens, die hun ware identiteit nooit geheel prijsgaven en in werelden verkeerden die de ander nooit zou kennen en mocht kennen, want het waren hun strontputten. Ze stoofden elkaar een kool met hun afweer, maar konden wellicht daardoor hun krachten bundelen om de hele samenleving om te turnen, die niets moest hebben van flikkerij en zeker niet van hun adoratie van jonge jongens. Sirius zag die knapenschoonheid in b. zelf. B. in Sirius smaak voor fantasieverhalen over minderjarige Werthers.

NB
 
Deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
 

http://dedrukkerij.mijnboekhandelaar.com/


kool

Het boterbriefje van Boudewijn Büch blijkt pas in de laatste archiefdoos te zitten. Tussen de vele brieven van over de gehele wereld verspreide liefjes uit de jaren 66-72. Het hart van Sirius klopt ietsjes sneller en een warme gloed uit die tijd straalt over zijn gezicht. Zijn geheugen hapert echter bij het vinden van de plaats van handeling en zijn geweten piept dat dit publiceren toch eigenlijk genant is. Hij moet er nog eens flink over nadenken of hij zijn intieme omgang met b. wel in zijn boek zal vermelden en daarbij een facsimile van het bewuste kattebelletje moet plakken. Het was allemaal toch zeer vertrouwelijk, dat stond zelfs letterlijk in zijn brieven.
 
Tot hij er niet om heen kan. Zijn naam was immers misbruikt in Links! en die van zijn vriend f. door het slijk gehaald. Hij had daar nooit meer lucht aan gegeven dan in een telefoontje van Propria Cures, omdat het altijd in geroddel vervalt als je het zo boekstaaft.
 
prop

Zijn hart, geheugen en geweten zijn het nooit met elkaar eens, maar hier en nu lijken ze een verbond te sluiten. Het mag niet op wraak lijken. Er zijn genoeg zuivere motieven. Zoals de geschiedschrijving over hem. B. was meer dan een mythomaan of oplichter en niet alleen in relatie tot Sirius. Bovendien wordt zijn homoseksualiteit sterk betwijfeld en zijn pedofilie beschimpt, terwijl het deel uit maakte van ieders queeste als we ons willen bevrijden van alle opgedrongen waarden en normen.
 
Bevroren groente, zo voelt die hele periode aan. Een hele moestuin vol ontoegankelijke taalplanten. Ja, dat is precies wat we geworden zijn, peinst hij. Wat we in woorden uitdrukken, wat moet groeien en bloeien om uiteindelijk als vastgelegd leven te eindigen in een herinnering, is een wisselend boeket van bevroren bloemen, bladeren en takken. Wie we waren is zefs bijna versteend, waardoor we voor eeuwig samen zijn zonder die intieme band nog te kunnen voelen, die tijd te doorgronden en onszelf te zien zoals we waren.
 
Dat was ook wat zijn relatie met b. en p. zo synergetisch leek te maken, waardoor ze vanaf het begin vlamden zodra ze elkaar zagen en samensmolten als ze in gesprek waren. Syncretisch zelfs nu hij zich herinnert hoe intensief ze ervaringen deelden, hoe sterk hun interesses samenklonterden en hoe gemakkelijk dat voortduurde terwijl ze in totaal verschillende werelden verkeerden.
 
P. en b. waren boekenliefhebbers en Sirius eerder een boekenhater. P.was zeer gevoelig voor wat men nu The New Age noemt. Terwijl b. en Sirius meer de rationaliteit omarmden en naar skepticisme neigden, dat op den duur in historisch materialistische beschouwingen p.’s esoterie knevelde. Sirius is absurdistisch van nature, terwijl b. de ironie niet schuwde. Bij absurdisme werd b. onzeker en p. kon het alleen in het theater waarderen.
 
Totdat Sirius het maatschappelijk belang ziet van een verhaal over de tijd waarin met de kennis van nu en de modellen voor een goed leven zo uitbundig gespeeld werd. Neem nou die uitspraak van Jody Bernal, hoort hij zich in zichzelf zeggen. Nu wordt er zeer besmuikt op gereageerd als je een tegelwijsheidje over het genot van een strak kutje spreekwoordelijk met een zo jong mogelijke leeftijd verbindt. En terecht als het om kinderen gaat en in de fantasie niet de schoonheid maar het seksuele misbruik geproefd wordt.
 
Buitenaards zijn we verleden toekomstige tijd. B. en p. voltooid, wat Sirius betreft, en zelf beschouwt hij zich nog als onvoltooid. Hij heeft mogelijke wraak omgezet in het spel dat hij al jong met de wereld was aangevangen. Zoals kinderen een vriendje kunnen fantaseren, was hij als zevenjarige er vast van overtuigd dat iedereen eigenlijk buitenaards is maar alleen hij dat doorhad. Het herdenken van toen als een alienachtig bestaan in een wereld die je volledig afwees, is ook een mooie verklaring voor die wilde tijd en de breuk met zijn toenmalige geliefden. Hij verbeeldt zich b. als een koolblaadje, dat buiten de aarde voortleeft met de beeltenis van zichzelf op zijn ‘t-shirt’, zoals hij die van Goethe placht te dragen. Hij heeft het thema aan b. zelf ontleent, waar hij meende iedereeen een kool te kunnen stoven. Dat gaat hij met terugwerkende kracht nu met hem doen.
 
NB
 
Deze feuileton is nu verkrijgbaar in een album met meer afbeeldingen en duidelijker facsimile dan hier konden worden geupload bij:
 

http://dedrukkerij.mijnboekhandelaar.com/